- 2 - Het water kan niet lager weglopen dan ca. 0,h n en eerst wanneer het buitenpeil boven het niveau van het slik is ge rezen kan de vloed in het gat doorkomen. Het gevolg is, dat slechts enkele uren nabij de top van de vloedkronme instro ming optreedt. Deze gaat nog door wanneer het buitenpeil reeds dalende is. Daar het terrein aan de polderzijde van het gat omstreeks NAP ligt kan de vloedstroom zich gemakkelijk over de polder verspreiden. Een geheel ander karakter heeft de ebstroom. Tengevolge van het faseverschil tussen de getijbeweging in de polder Sirjansland en die in de Vierbannen, kan via het gat in de Kapeldijk afstroming optreden naar de Vierbannen. Na enkele uren, waarin nog enige ebsnelheid in het gat bij Sirjansland optreedt volgt een periode van ca. 6 uur met practisch stil staand water (bijlage 3). Bij de neting op 2 Haart werd een vloedyermogen gevonden van 3-^ x 10° m3 en een ebvermogen van I2 x 10° n3. III. Keuze van de sluitin-rzswlize en ontwerp. Dc- omstandigheid dat als gevolg van de hoogteligging van polder en buitenterrein gedurende ca. 6 uur per tij geen stroom van betekenis door het gat trok, kon als een belang rijk voordeel voor de sluiting worden beschouwd. Deze situatie bracht echter ook mee dat het gat onbereikbaar was voor groot drijvend materieel, volgeladen bakken of caissons. Ook over land was het transport moeilijk, daar de aan voer noest plaats hebben via het lastig te bevaren Dijkswater naar het haventje "de Staart", dat alleen net hoog water te bereiken is. De sluiting van dit stroomgat was dan ook niet zozeer een waterbouwkundig probleem dan wel een transport probleem. Hoewel bij de uitvoering waterbouwkundige moeilijkheden na tuurlijk niet achterwege zijn gebleven, heeft het transport toch bij voortduring de meeste aandacht gevraagd. Door de geschetste situatie was zand het enige materiaal van dijksbouw, dat in grote hoeveelheden aangevoerd zou kunnen worden en wel door een over het schor te leggen persleiding. Bij voorbaat stond derhalve vast, dat het hoofdbestanddeel van de sluiting uit zand zou moeten bestaan. Uit boringen ter plaatse bleek voorts, dat een voldoende hoeveelheid zand te vinden was terzijde van het Dijkswater; dit zand was evenwel zeer fijn en enigszins slibhoudend. Behalve het zand zou voor de afdekking en bescherming van het werk rijshout en klei moeten worden aangevoerd. De laatste was in de onmiddellijke nabijheid van het gat in voldoende mate aanwezig. Door de langzame aanvoer als gevolg van de grote trans port moeilijkheden naar het gat was de capaciteit van het haventje "de Staart" toch nog voldoende, om. de aanvoer te ver werken. Het rijshout en het riet konden zonder veel moeite naast het haventje worden gedeponeerd, waarna aan de polderzijde van de dijk de zinkstukken werden vervaardigd en drijvende naar het gat vervoerd. Meer zorg baarde de stort- en zinksteen, die epkêle malen moesten worden overgeladen om de plaats van bestemming te bereiken. Het aanvankelijke plan om de steen over het schor heen naar het gat te varen, bleek onuitvoerbaar; de steen Wferd

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - brochures | 1953 | | pagina 7