ramplbij gewerkt
voor de rest moest je nergens aan denken. Passeerde je de
verloren Engelse vierwielige vrachtwagen die van de dam was
afgegleden, dan was je blij dat je in een G.M.C. met zijn
dubbellucht reed. Regelmatig zag je dat de buitenste wielen over
het water hingen en verwachtte je elk moment dat de zandzakken
zouden verzakken. Vele zandzakken knapten dan stuk en bij hoog
water stroomde het water weer over de dam en moesten de gaten
hersteld worden. Tegen het eind van de dam was er een groot diep
stroomgat, kort tegen de zeedijk aan. Als het laag water was
schrok je van de diepe brede bres. Je zag dan dat er de laatste
weken met allerlei middelen was geprobeerd het gat te dichten.
Vele pontons met zand waren in het gat afgezonken. Torpedonetten,
tienduizenden zakken zand en het was nog niet voldoende. Vanaf
de zeedijk droegen soldaten zakken zand, die notabene met zand
uit de zeedijk waren gevuld. En wij leverden de zakken met zand
aan de andere kant aan. De zandzakken werden langs de spoorlijn
op de Kreekkrakdam door soldaten gevuld en geladen. Treinen
voerden het zand uit Brabant aan en losten het zand langs de
spoorbaan. Dat ging zo dag in dag uit, weken lang door.
Na mijn eerste rit was ik drijfnat van he.t zweet, ondanks dat de
temperatuur maar enkele graden boven nul was. Ik denk dat wij
iedere anderhalf tot twee uren een vracht zandzakken weg
brachten. De route stond bijna helemaal onder water en aan de
bomen en huizen kon je inschatten waar je moest rijden. Wij reden
langs de spoordijk, die zeer zwaar beschadigd was. Soms waren de
rails met hun bielzen gaan drijven en door de stroom waren ze
tientallen meters mee gesleurd. Met volle vracht hadden de
wielen behoorlijk houvast op de weg, maar leeg voelde je de wagen
door de stroom regelmatig wegglippen. Je was blij als je weer op
het droge kwam. Veel chauffeurs hadden grote moeite om te rijden,
vooral als ze nog nooit op een G.M.C. hadden gereden en alleen
een jeep gewend waren. In het donker was het alleen voor
waaghalzen en daar was ik dan ook bijOverdag kon ik in de
Kortheiligers kazerne enkele uren slapen, meestal van negen tot
drie en daarna weer klaarmaken voor de nacht. Je was altijd
benieuwd of je auto nog reed of in het water lag. Om brandstof
te kunnen tanken moesten we naar Ossendrecht. Daar waren de
inwoners van het dorp Krabbendijke geevacueerd. Het dorp stond
zelf niet onder water, maar vanwege het gevaar dat het dorp
eventueel nog zou onderlopen en vanwege de onbereikbaarheid van
het dorp, was de bevolking daar weg gehaald. Als wij in
Ossendrecht waren, kwamen ze altijd vragen of wij ze langs de
wachtposten wilden brengen. Ze werden aan de dijk afgezet waarop
zij hun dorp konden bereiken. Na drie weken was iedereen zeer
benieuwd hoe het met hun eigendommen gesteld was. s'Nachts namen
wij dan ook regelmatig personen mee en soms ook weer terug. De
mensen waren daar zeer dankbaar voor.
Op een van mijn laatste nachten was er een heel gezelschap
(waaronder een stel vrouwen) in de laadbak bovenop de
zandzakken geklommen. Het inladen had te lang geduurd en daarom
reed ik als laatste wagen van de colonne wat harder dan normaal.
Het was die nacht springtij en er stond meer water boven de weg
Pagina 15