Inleiding
door Prof. W. F. J. M. KRUL
Directeur van het Rijksinstituut voor Drinkwatervoorziening
Wij gaan gewoon verder
(Plesman)
Een jaar is er verlopen sinds een uitzonderlijke ramp
ons land trof.
Diepe sporen van menselijk leed werden er in duizenden
harten gekerfd, die menselijke hulp niet vermag weg te
wissen, hoe verheffend ook de spontane uitingen van mede
leven waren, in het land en ver daarbuiten.
Maar terstond werd het herstel ter hand genomen met
moed en verbetenheid, bedachtzaam ook volgens de be
proefde strategie en tactiek, die ons volk in eeuwen van
strijd tegen zijn erfvijand opbouwde.
„Wij gaan gewoon verder" waren de woorden van Albert
Plesman bij de groeve van zijn bij een vliegramp omgeko
men zoon. Het zijn nuchtere en diepzinnige woorden, door
een groot Nederlander uitgesproken, die dan ook een ge
heel volk kenschetsen.
Wij gaan gewoon verder... Maar beseffen, dat er een
groot werk verricht werd, waaruit wij lering voor de toe
komst willen trekken. Zo bouwen wij voort op de ervaring
van ons voorgeslacht.
In dit speciale nummer van „Water" wordt een over
zicht gegeven van een merkwaardig aspect van de waters
nood, het gebrek aan water, aan drinkwater voor mens en
vee, dat van de overstromingen het gevolg was.
In het rampgebied, behalve op Noord-Beveland, Rozen
burg, De Tien Gemeten en het grootste deel van Voorne-
Putten, zijn de meeste steden en dorpen en vele boerderijen
aan de waterleiding aangesloten. Die voorziening in een eer
ste levensbehoefte viel nagenoeg overal uit: pompstations
raakten onder water, de machines onklaar; leidingnetten
werden vernield of raakten althans tijdelijk buiten werking.
Regenbakken en welputten van niet van leidingwater voor
ziene woningen en boerderijen werden door toevloeiing van
brak water onbruikbaar.
In deze waternood moest terstond worden voorzien door
aanvoer van elders op grote schaal.
Daarnaast werd spoedig het herstel van pompstations en
leidingen ter hand genomen in gebieden die na het hoge
water droog vielen. Op langere termijn werd aan de voor
bereiding van het herstel na dichting van de dijken en droog
legging van de geïnundeerde gebieden gewerkt en tevens
aan de beveiliging van de drinkwatervoorziening in de ge
bieden die nog lange tijd aan bedreiging met nieuwe over
stroming bloot stonden.
Voor de toekomst werden plannen tot vernieuwing en
vaak ook verbetering van de beschadigde werken ontwor
pen.
Van dit alles gewaagt dit gedenknummer.
Er is één belangrijk feit, dat als een eersterangs prestatie
van de drinkwatervoorziening, onderdeel der hedendaagse
gezondheidstechniek, mag worden geboekstaafd: niettegen
staande de opeenhoping van mensen en dieren in de over
stroomde en de bedreigde gebieden en de aanwezigheid
overal van besmet, althans gevaarlijk water, letterlijk in
overvloed, is er niet één geval van besmettelijke ziekten
gerapporteerd dat aan de drinkwatervoorziening moet wor
den toegeschreven.
In het volgende wil ik trachten, enkele lijnen uit het
enigszins verwarde beeld der hulpverlening duidelijker op
te werken ten einde daaruit conclusies te trekken die voor
toekomstige soortgelijke omstandigheden nuttig kunnen zijn.
Daartoe volgt hier eerst een overzicht van de schade,
aan de waterbedrijven toegebracht.
Deze bedrijven liggen alle in het Z.W. van ons land, in
een 100 km lange en 60 km brede strook, ongeveer tussen
Vlissingen, Ossendrecht, Gorinchem en Hoek van Holland,
over een oppervlakte van 600.000 ha, waarvan de helft
overstroomd werd.
In totaal werden 20 waterleidingbedrijven in enigszins
belangrijke mate door de ramp getroffen.
Voor 10 daarvan betekende dit „slechts" een betrekke
lijk kortstondige onderbreking van de waterlevering. Het
waren: Alblasserdam, Dordrecht, Gouda, Hendrik-Ido-Am
bacht, Lek en IJssel (pompstation te Lekkerkerk), Maas
sluis, Oud-Beyerland, Ridderkerk, Sliedrecht en Zwijn-
drecht.
Het pompstation van Zwijndrecht was slechts enkele uren
buiten bedrijf door het uitvallen van de stroom (van Dord
recht) en het ontbreken van een reserve-drijfkracht.
Van de pompstations der 9 overige genoemde bedrijven
liepen vitale delen tijdens de stormnacht onder, doch die
kwamen spoedig weder droog bij de val van het water. Voor
een deel werden de electromotoren door het personeel tijdig
losgekoppeld en opgehesen; overigens kwamen zij onder
water en moesten daarna ter droging en reparatie aan na
burige machinefabrieken worden gezonden, die prijzens
waardige voorrang verleenden.
Dordrecht had lange tijd moeilijkheden, doordat niet het
pompstation maar de grondwaterwinplaats in de Nieuwe
Stadspolder onder water kwam te staan.
Bij 4 der overige getroffen bedrijven beperkte de schade
zich tot onderdelen van het leidingnet, zodat een gedeelte
lijke storing van de distributie intrad.
Het waren Noord-West-Brabant, Rotterdam, Tholen en
Zeeuws-Vlaanderen.
De schade van de Rotterdamse waterleiding beperkte zich
hoofdzakelijk tot de transportleiding op Voorne-Putten van
Spijkenisse naar Hellevoetsluis.
In het algemeen kon in het niet geëvacueerde deel van
het voorzieningsgebied der genoemde bedrijven de water
levering betrekkelijk spoedig worden hervat.
Het ergst, ten slotte, waren de volgende 6 bedrijven er
aan toe: Goeree en Overflakkee, de Kilwaterleiding, Mid-
5