Advertentiën en Adressen. KINA LAROCHE LI. tob in lassl luteun lied van eene Koningsvrouwe' op woorden van den Heer Boele van Hensbboek, in toondicht gebracht door den Heer Spoel en door hem zelven met gevoel en geest drift voorgedragen. Dit bekende lied grijpt iederen Nederlander in het hart. Het wijst immers op den innigen band tusschen onze geëerbiedigde Koningin en Hare Koninklijke Moeder. Voor het Nederlandsche volk behooren beiden inder daad bijeen; men kan zich het beeld der jeugdige Koningin haast niet denken zonder dat daarnevens verschijnt dat der Moeder, de vrouwelijke telg van het glorierijk geslacht Oranje-Nassau met zachte en toch zoo vaste en zekere hand naar den troon Harer Vaderen geleidend, met zoo zuiver moederlijke toewijding en eene zoo hooge Koninklijke wijsheid. Aan dit alles en nog aan veel meer herinnert ons dit lied der Koningsvrouwe en daarom deed het ons goed De avond werd besloten met een vuur werk dat met de meeste belangstelling ook van de zijden der dorpsbewoners ge volgd werd, terwijl het ons aangenaam is hier een woord van dank te mogen uit spreken voor hen die zich wel met de uitvoering van dit slotnummer van den avond hadden willen belasten. DE STROOHOED. Domburgsehe Novelle. 5) IV. Hij was nauwlijks in „de boschjes" zooals Maatje de door 't lage olmenhak hout, naar 't duin voerende, kronkelende laantjes had genoemd, verdwenen, uit het oog der dienstmeisjes, die giggelend en lachend op het plein, hem stonden na te kijken, toen op 't onverwachts in de open staande huisdeur, de schrale magere ge stalte van den eigenaar van 't hotel ver scheen. Mager en schraal was hij, ja een levende tegenspraak van de tradito- neele voorstelling welke men zich gewoon lijk van een welgestelden goedigen waard maakt. „Wat is dat hier meisjes F" sprak hij evenwel niet onvriendelijk. „Al zoo vroeg aan 't ginnegappen, de kermis is nog nie' ingetrommeld 'oor, nog 'n beetje geduld" en dan zich tot Maatje wendend: „Wat was 't dat meneer Wendleb je daar zei Maatje LouwebseP" Maatje herhaalde Harmens opdracht en nog had ze niet uitgesproken toen meneer's knecht, die slaapkop zooals hij door z'n meester aan haar was voorge steld waarempel z'n oogen nog uut- vrievend en 't was toch a' zes uur gesloge' voor den dag kwam. „Zoo meester zoo knecht 't bin aol te gaere lollige veintjes die schilders" fluis terde Maatje een van haar kameraadjes in 't oor toen Fbans de kennismaking was gauw en zonder veel plichtplegingen gemaakt haar lachend om een dansje smeekte op de aanstaande kermis. Nochtans zij vergat haar boodschap niet en 't klokje op 't stadhuistorentje had nog maar juist half acht geslagen, toen ze Fbans vooruit liep, om hem den weg te wijzen naar de woning van de Ten Hoves. Wat Habmen betreft, met aangename gedachten zich bezighoudend, vervolgde hij zijn weg naar 't strand. Het aardige boerenkind toch had hem zonder 't te willen of te weten een blijde tijding gebracht: Hij zou dus Ten's lief aardig zusje Nelly „miniatuurtje" plachten zij haar te noe men eindelijk ook eens weerzien, dat was waarlijk een verrassing. Hoe lang was dat wel geleden, dat hij haar 't laatst ontmoette P Zij zou nu wel een heele dame zijn. Welzeker, ze was immers geëngageerd met dien rijken de Waal, de eenige zoon van meneer Ten Hove's schatrijken compagnon. Een onaangenaam gevoel van verlatenheid kroop hem eens klaps naar 't hart. Ja zij was geëngageerd; maar dan kon 't ook Nelly niet zijn die lozee, dan zou ze hier niet alleen zijn, niet alleen wandelingjes maken! En Wil- lem's andere zusjes, wel dat waren nog kinderen en die aardige pratebol van daar even sprak toch van een dame. Habmen begreep er niets van en zou 't maar af wachten, 't raadsel zou wel worden opge lost, meende hij. Intusschen zijn weg vervolgend, had deze hem weldra bij de duinen gebracht. Hier vond hij eenige jonge kerels druk bezig een hoogen dun nen paal in den muilen zandgrond te heiën alhoewel dit laatste woord minder goed gekozen schijnt voor de gebrekkige wijze waarop het werk werd tot stand gebracht. Aan eenige haveloos gekleedde boeren jongens, die zich op dit vroege uur reeds vermaakten met in het helmachtige gras kopje te buitelen, vroeg Habmen om opheldering van deze vreemdsoortige werk zaamheden. ,,'t Is voor 't gaoischiete'antwoordde een van 't troepje „van aevend wordt de kermis ingetrommeld, krie' 'k noe 'n centje meneer asjebliefP" Habmen wierp den bengel een paar centen toe en dacht: 't is toch overal 't zelfde, ook hier in dit afgelegen hoekje van de wereld, vindt de bedelarij haar volgelingen." Nochtans de kleine deugniet had hem, zonder dit weliswaar te bedoelen, iets aardigs meegedeeld: de kermis was dus op til en deze bood ongetwijfeld een mooie gelegenheid om de aardige boeren meisjes in haar keurigsten dos te kunnen bewonderen. „Mooi Maatje,mooi Maatje," meesmuilde Habmen „dan zul je er aan moeten." V. De aanwijzingen van het gedienstige deerntje volgend bereikte hij zonder verdere ontmoetingen weldra het badpaviljoen, zoo prettig dicht aan zee op 't breede terras gelegen en stond eenige oogenblikken stil om zich te vermeien in den heerlijken aanblik van de woelende wateren. Als om zich te wreken op de benauwde kalmte en logge stilte der laatste dagen, rolden de schuimende golven met forsche kracht tegen de paalhoofden en op het strand. 't Was een aangrijpend, een verrukkelijk schouwspel. En o, welk een heerlijk schoon panorama ontplooide zich weldra aan de landzijde voor Habmen's critischen kunstenaar's blik! Ginds 't ver verschiet wegdoezelend nog in 't waasachtig grijsblauw van den och tenddauw, de zon hier en daar reeds een tipje oplichtend van den doorzichtigen sluier en met tooverachtige vlugheid de fijne neveldeeltjes in donzige, sneeuwwitte wolkjes herscheppend, die de wind gretig opving voor zijn blij dartel spel. Meer op den voorgrond het dorpje met zijn huizen en huisjes, bescheiden weg schuilend tusschen 't donkergroen van 't lage olmenhout. En vlak bij, de golvende duinenrij, waar langs, zoo ver den blik reikte, de schaduw rijke boschjes zich uitstrekten. Ja, 'twas een verrukkelijk geheel! Habmen moest 't erkennenTen had wel gelijk met Dom burg en zijn omgeving te dwepen. Dat daar moet volgens Ten's beschrij ving, de manteling zijn dacht Wend- leb als ik een eind ver het strand volg, vind ik stellig een pad langs de duinen dat mij daarhenen voert. Dan wandel ik op mijn gemak door die boschjes naar het dorp terug en val bij mijn vriendjes met de deur in 't huis en, op een feest dag als heden geluksvogel die ik ben met mijn neus in de boter! Toen daalde hij met een heerlijk voorgevoel van nade rend geluk het goed onderhouden schel penpad af. Het later in den tijd zoo vroolijk be volkte badstrand lag nog ledig en verlaten in de koele stilte van den morgen't was blijkbaar nog te vroeg op den dag, te vroeg ook in 't seizoen voor drukte en levendigheid. Kalm en geduldig stonden daar enkele badkoetjes en hier en daar reeds eenige tentjes op beter en gezelliger tijden hopend. Habmen stapte flink door, het deerde hem niet dat de wind, die vrij sterk uit het N. W. blies, hem op de hielen zat, integendeel, hoe verkwikkelijk woei die ziltig versterkende bries hem om de slapen, welk een heerlijke tegenstelling was de frischheid van dit morgenuur met de verslappende hitte der vorige dagen't Was een heerlijk luchtbad meende hij, al vast een voorproef van wat de zee hem eerlang zou te genieten geven. Zoo door aangename gedachten bezig gehouden, had hij weldra een heel eind afgelegd en reeds enkele paalhoofden achter zich. Wip! Wip! Daar was hij niet op ver dacht geweest, het elastiek van zijn stroo- hoed was van den knoop aan zijn jas geglipt, daar vloog zijn hoofddeksel hem van den krullebol! Als een veertje ging het gedurende eenige oogenblikken de lucht in, toen eensklaps met een dwarre ling dalend, rolde het plotseling dartel geworden ding, in dolle vaart als een hoepeltje door een schooljongen gedreven, langs 't blinkende strand, dat in zijn reine gladheid met het paalhoofd aan 't eind een schoone gelegenheid bood tot een flinken wedren. Habmen was no. 2 op de renbaan, maar no. 1 bleef hem voorshands een goed eind vooruit. „Gelukkig voor mijmaar ongelukkig voor 't publiek" dacht hij „nu 'k hier zoo zonder afspraak krijgertje moet spelen, is 't jammer dat niemand van 't ver makelijk schouwspel kan genieten Oef! Oef!" riep hij, een oogenblik stilstaand om adem te scheppen „Dickens had 't wel bij 't rechte eind, 't is een beroerd geval zoo de dupe te zijn van je hoed!" Toen maar weer op nieuw op een drafje de vluchteling na. (Wordt vervolgd.) Gevonden voorwerpen. Een gouden speld. Antiquiteiten(Delftsoh Aardew., Porselein, Zilverw.) W. <jt. BAL, Middelburg, Krommetveele L 27. J. A. WILLEKES DU BOIS, Middelb.. L. St. Pieterstraat fl. 79. Apotheek. MET- EN ZONDER STAAL f 1,^0 per flacon, wordt bereid door en is verkrijgbaar bij IELEFOONSU3DIEE 164-, MIDDELBURG. Wed. A. A. NONHEBEL ZOON, Middelb., Langed. A 88 Assurantiën. M. J. DOORENBOS, Middelburg, Markt C 8. Badstoelen. J. F. SCHEIJBBLER, Middelb., Vlasmarkt L 17 (Reparatie). Behanger en Stoffeerder. M. J. BEEKES, Middelburg, Balans D 4. Bierbrouwerij. Bierhalle. P. JANSE, Domburg (Paard en Rijtuig te huur).

Krantenbank Zeeland

Domburgsch Badnieuws | 1896 | | pagina 2