TOEN DE DIJKEN BRAKEN
De Watersnoodramp van 1 februari 1953 op Noord-Beveland
"In de rampzalige nacht kwamen die mannen van Colijnsplaat, op Noord-Beveland,
naar hun bedreigde dijk. Maar de dijk scheen het geweld niet te kunnen houden. Ze
vochten wat ze konden. Maar de dijk stond op breken. Toen zijn die mannen arm in
arm ruggelings tegen de dijk gaan staan, om met hun lichaamskracht de zee te
tarten. En zij hebben de dijk gehouden."
Dit indrukwekkende stukje uit het gedenkboek "DE RAMP" kan sprekend zijn voor de
eeuwenlange worsteling van de Noord-Bevelanders tegen het water.
Toen op 4 oktober 1986 de Stormvloedkering in de Oosterschelde in gebruik genomen
werd, is die februariramp van 1953 wederom in de belangstelling gekomen. Juist diegenen,
die de overstroming op Noord-Beveland niet (bewust) hebben meegemaakt, vragen zich
misschien af wat er precies gebeurd is met die twaalf polders tussen Geersdijk en Kats in
die donkere en angstige nacht. Hoewel mijn jeugdherinnering, als Walchenaar niet verder
gaat dan onder indruk zijn van radioberichten en foto's (en tankwagens met drinkwater),
voel ik me Zeeuw genoeg om geïnteresseerd te zijn in de geschiedenis van onze provincie,
dus ook Noord-Beveland.
Noord-Beveland is altijd geteisterd door overstromingen; in 1530 overstroomde in de St.
Felixvloed (die ook Reimerswaal op zijn geweten had) het gehele eiland en het heeft pas
tot 1598 geduurd voordat de oudste polder, de Oud Noord-Bevelandpolder, opnieuw bedijkt
werd. Uit de periode van vóór 1530 herinneren de Emelissedijk en de Hamerstedestraat
aan de toenmalige nederzettingen Emelisse en Hamerstede, die ongeveer tussen
Colijnsplaat en Kats moeten hebben gelegen. In februari 1953 was het echter opmerkelijk
dat alleen de zuidelijke polders van Noord-Beveland overstroomden (de Onrustpolder
uitgezonderd), in plaats van de op de stormstreek gelegen westelijke en noordelijke dijken.
Hiervoor zijn een aantal oorzaken te geven. Het door orkaankracht en springvloed
opgezweepte Noordzeewater bereikte in de trechtervormige Zandkreek (nu heet dat
Veerse Meer) een ongekende grote hoogte. Verder waren de dijken aan de zuidzijde (im
mers de luwzijde) minder zwaar versterkt. Op de bewuste nacht van zaterdag op zondag
kregen diegenen die de getijbeweging en de zee kenden al bange voorgevoelens want
tijdens het voorafgaande laag water wilde het water niet zakken!
Toen het 's nachts hoog water werd, kwam het water zo hoog, dat de golven over de
dijkkruinen sloegen en aan de achterzijde (waar alleen grasverdediging was) het dijktalud
aantastten en vervolgens deed doorbreken.
De binnendijken, die de achterliggende polders moesten beschermen, waren niet alleen
lager dan de zeedijken, maar ook min of meer verzwakt door afwateringsluisjes, duikers
(verbinding tussen watergangen onder een dijk), dijkcoupures (afsluitbare opening in dijk
t.b.v. het verkeer) om de noodzakelijke verbindingen met andere polders in stand te
houden. Vooral de binnendijken, die vlak achter de zeedijken lagen, kregen er ongenadig
van langs.
Tussen 3.30 en 4.00 braken de zeedijken van de Willem Adriaanpolder, de Adriaanpolder,
de Jonkvrouw Annapolder en de Leendert Abrahampolder door. Het was 1 februari 1953.
Met een vernietigende kracht en grote snelheid stortte het water als een waterval in de
laaggelegen polders, mens en dier verrassend. Op dat moment stond het waterpeil drie
meter hoger dan tijdens normaal hoog water en op sommige plaatsen stond het
wateroppervlak gelijk met de bovenkant van de dijk!