De laatste zeedijk die de stormvloed niet kon weerstaan, was die van de Leendert
Abrahampolder, genoemd naar dijkgraaf L.A. Paardekoper. Deze zeedijk, die nogal eens
geteisterd werd door dijkvallen, brak bij de Zuidnol door en via een gat van 30 meter liep de
L.A. polder snel vol. Een tweede, kleiner gat deed alleen een inlaag ('t Kuupje) ander water
zetten. Mede doordat de dijkcoupure in het dorp Kats (bij de bakker) snel werd gesloten en
door die goed te versterken met zand, kon de grootste polder van Noord-Beveland droog
blijven. Ook hier bleek de Boomdijk een uitstekende waterkering te zijn.
De zeedijk van de Onrustpolder brak ook door, maar daar kon men de overstroming in de
hand houden door een nooddijk op te werpen. De overige zeedijken hielden stand, hoewel
de meeste zwaar beschadigd waren. Er waren aan de noordkust enkele inlagen volgelopen.
Het heeft echter niet veel gescheeld of er waren meer dijken doorgebroken. Vooral in
Colijnsplaat was de toestand zeer kritiek. Door de buitengewoon hoge waterstand in de
haven spoelden drie binnenschepen op de kade. Eén ervan kwam toevalligerwijs voor de
bedreigde dijkcoupure van de havendijk te liggen om de golven wat te breken.
In een kettingreactie overstroomden er twaalf polders in luttele momenten en Noord-
Beveland verloor ruim een kwart van haar oppervlakte. Het vloedwater had in de polders
een stand bereikt van 2 tot 3,5 meter boven het maaiveld en de Noord-Bevelanders vochten
om hun binnendijken dicht te houden met alle middelen die ze konden bedenken en voor
handen hadden.
De bevolking, die op de zolders en daken een goed heenkomen had gezocht, moest
geëvacueerd worden. Er was een schreeuwend tekort aan boten en omdat niet iedereen in
paniek de noodzakelijke levensbehoeften mee naar zolder genomen had, deed de koude,
honger en dorst zich danig voelen.
Aanvankelijk had het eiland geen enkel contact met de buitenwereld; 's zondagsavonds
zagen de mensen op Zuid-Beveland lichtsignalen op de daken, die boven het water
uitstaken op het getroffen eiland. De evacuatie van Kortgene kwam pas 's maandags goed
op gang; de sloepen van de tonnenlegger uit Veere en het visserschip "Veere 8" waren bij
de eersten die de bevolking van Kortgene van hun daken haalden. Ook vissenschepen uit
Yerseke en omstreken en andere kleine schepen hebben er voor gezorgd dat 's avonds al
iedereen gered was. De bevolking werd voornamelijk voorzien van huisvesting in de
omliggende dorpen Wissenkerke, Colijnsplaat,en Kats, maar ook elders werden ze prima
opgevangen. De zieken en gewonden werden naar de ziekenhuizen in Middelburg en
Vlissingen getransporteerd.
Vliegtuigen hadden ook rubber boten en voedsel uitgeworpen. Hoewel er op het eiland zelf
voldoende voedsel voorradig was, bleek er een tekort aan gist te zijn!
De stormvloed ramp had in de gemeente Kortgene (toen al één met Kats en Colijnsplaat) 40
slachtoffers geëist, waarvan de meeste bij de Torendijk waren gevallen. Daar waren 50
huisjes vernield en in het totale dorp waren 100 van de 400 woningen kapot. Ook de
veestapel had zware verliezen geleden; de beesten waren bijna allemaal in hun stallen
verdronken.
Snel begon de bevolking met het dijkherstel en kreeg spoedig hulp van militairen, niet alleen
van de C.O.A.K. uit Middelburg, maar ook Noren en Fransen van het bezettingsleger in
Duitsland. Ook arbeiders van de D.U.W. (Dienst Uitvoerende Werken) uit de omgeving van
Nijmegen kwamen naar het eiland om te helpen met de dijken.