7 m No. 280. Zaterdag 22 November. 1890. EN Persoonlijke dienstplicht. DE PLEEGZOON. J. K C. POT, FEUILEETOH. i i IERSEESGHE Thoolsche Courant Dit blad verschijnt eiken Zaterdag. Vrijs per 3 maanden, franco per post 65 cents. Voor het buitenland 90 cents. Ingezonden stukken, enz. worden uiterlijk op DONDERDAGAVOND ingewacht aan het bureau te T h o I e n ot vóór DONDERDAGMIDDAG bij onzen medewerker te lerseke. UITGEVER: Thoi e n. Advertentiënvan 1 tot 4 regels 40 cents; iedere regel meer 10 cents; groote letters naar plaatsruimte. Elke advertentie, 3 maal ter p'aatsing opgegeven, wordt slechts 2 maal in rekening gebracht. Het wetsvoorstel van den Minister van Oor log, om niet lauger plaatsvervanging toe te laten, schijnt nog maar altijd niet in den smaak van vele onzer landgenooten te vallen. De strijd tusschen voor- en tegenstanders dreigt bitter te zullen worden. En vooral is dit zoo bedroevend, omdat men daarbij veel te eenzijdig handelt en het voor en tegen niet van alle kanten beziet en overweegt. Reeds een en andermaal werd de zaak in kwestie besproken, doch misschien nog niet helder en duidelijk genoeg om sommigen ten gunste van genoemd wetsvoorstel te stemmen. Daarom willen wij nog eens in nadere beschou wing treden en de zaak zoodanig in het volle daglicht stellen, dat daaruit blijke, wat de voor keur verdient: persoonlijke dienstplicht of het „remplacantenstelsel." Ieder, die in de gelegenheid geweest is, het kazerne-leven eenigszins van nabij te beschouwen, zal wel eens bemerkt hebben dat er veel is, dat nog al eens aanstoot verwekt en zich niet ten onrechte bevreesd maken, dat ook voor zijn zoon weldra het oogenblik zal gekomen zijn, om in de gelederen der soldaten te moeten plaats nemen. Toegestemd moet het worden, dat het peil onzer soldaten, gelijk dit uit hunne gesprekken, daden en handelingen duidelijk blijkt, reeds zoo laag op het punt van zedelijk heid gedaald is, dat vele ouders het vreeselijk denkbeeld, dat hunne kinderen spoedig ook in zulk een besmette atmosfeer, een gedeelte van hun leven moeten doorbrengeu, niet uit hun hart kunnen verbannen. En wat men nu hier van den kant der voorstanders van persoonlijken dienstplicht moge inbrengen, hoe men moge wijzen o|) de tucht, die er onder de militairen wordt uitgoefend of de verordeningen, die er tegen dronkenschap en onzedelijkheid bestaan, toch zal niemand, die de gevaren kent waaraan de jongeling, die in militairen dienst treedt, blootgesteld is, bij voor keur zulk eeue omgeving voor zijn zoon kiezen. Dat er verordeningen tegen de bovenvermelde ondeugden bestam, is genoeg bekend, en ze worden dan ook eiken milicien meermalen voor gelezen. Maar wat baat het, indien hij, die met de voorlezing daarvan belast, een oogen blik later zich zelf daaraan schuldig maakt en de verdoemenis over de in zijn oog zoo lompe en stomme manschappen inroept Wat beteek ent het, eene bepaling in het leven te roepen tegen de onzedelijkheid, wanneer iu de garnizoens plaatsen, vooral aan de bereden wapens, waar- ouder de meeste vrijwilligers en plaatsvervangers gevonden worden, „nachtpermissie" wordt ge geven, d.i. verlof om den nacht van Zaterdag op Zondag buiten de kazerne door te brengen? Wordt hierdoor niet de gelegenheid geboden aan hen, die zulks zoeken, om dien nacht, zonder vrees voor straf, in allerlei holen van losbandig heid door te brengen? Nu weten wij zeer goed, dat diegenen, welke zulks niet willen, daardoor in de gelegenheid gesteld worden om te huis of bij vrienden te zijn, en van dien kant wordt een zoodanig verlof dan ook niet gegeven, om daardoor tot losbandigheid aan te sporen, aan genomen zelfs dat de superieuren een onbespro ken zedelijk leven op hoogen prijs stellen, maar dit alles neemt niet weg, dat zoolang ons leger nog in denzelfden toestand als op dit oogen blik blijft, de Nederlanders, die nog niet zoo als de Duitschers met het militarisme dweepei, vele en velerlei bezwaren hebben tegen het soldatenleven. Het raag ons dan ook geenszins verwonderen, dat er zoovele onzer landgenooten zijn, die alles behalve met die wet, die nog steeds aanhangig is, zyn ingenomen. Zij nu, die voor deze wet zijn, erkennen volmondig de vele en groote gebreken, die ons J|ger aankleven, maar raeenen juist om die reden tegen de plaatsvervanging gestemd te moeten zijn. Immers wordt van die zijde be weerd, en niet ten onrechte, dat maar zeer weinigen van hen, die zich voor plaatsvervanger aanmelden, met het daarme le verkregen geld edele bedoelingen hebben en dat verreweg het meerendeel, dat wars van geregelden arbeid, in een onmatig leven behagen schept en zoodoende r^n vloek wordt voor hunne omgeving. Maar een bijna even groot kwaad wordt door hen genoemd: Zij zeggen, en al weer niet ten on- A-echte, dat het onbillijk is, dat, waar het de Verdediging geidt, van den ten koste van zoo veel bloed, eenmaal vrijgevochten vaderlandschen bodem, zij alleen hieraan moeten helpen, die niets te verliezen hebben. Zij, die met aardsche goederen ziju bedeeld, koopen voor hunne zonen een rempla5ant en houden daardoor, ten koste van eenige honderden guldens, hunne zonen in vredestijd uit eene besmette omgeving terug. In oorlogstijd hebben zij wederom de meeste kansen hunne zonen in het leven te behouden, terwijl de arme, de man die niets te verliezen heeft, zijne zonen naar het slagveld moet zien heen gaan. Niet toch alleen onder de gegoede bevolking treft men er aan, die vreezen voor de verleiding hnnner kinderen; ook onder de armen naar de wereld zullen er velen zijn aan te wijzen, die, o zoo gaarne dag en nacht zouden arbeiden, om hun zoon voor zulk een toestand te bewaren. En waarlijk, nooit zal het gemis van aardsche goederen smartelijker worden ge voeld, dan op het oogenblik, dat de zoon in de loting gevallen, het ouderlijke huis gaat verlaten, om zich te begeven naar een garni zoensplaats, waar hij aan zooveel verleiding is blootgesteld. 17.) Naar hel Duitsch. Zooveel is zeker, dat Hannibal zijn uiterste best deed om het doel te bereiken 't welk zijn vader hem telkens voorhield. Maar even zeker is het ook, dat die herhaalde vermaning: zijne schoonheid niet als een dood kapitaal te laten rusten, zijne eerlijke, en in den grond zuivere bedoelingen langzamerhand aan het wankelen bracht. In verhouding tot zijnen aanleg, werd hij waarlijk een listig en berekenend jongmensch. Maar Johanna Hoe nam zij die veranderde bejegening op Zij werd niet bleek, en zij verviel ook niet. Trouwens kon zij ook moei lijk bleeker worden dan zij altijd geweest was. Zij klaagde ook in het geheel niet. En buiten dien vroeg immers ook niemand hare meening! De schout vernam van zijne vrouw, dat Johanna zich als een verstandig meisje gedroeg, dat er bij voortduring en soms op aandoenlijke wijze haar werk van maakte haren pleegouders de verschuldigde dankbaarheid voor hunne wel daden te bewijzen. Zij zou dat kleine harteleed nu ook wel te boven komen, meenden deze beiden, en verheugden zich daar om harent wille over. En het is waar, Johanna liet nooit een enkel bitter of verwijtend woord hooren; zij had geen tijd om bedroefd te zijn. Hare kleine handen waren den ganschen langen dag 'bezig en wanneer haar donkere oogen van den morgen tot den avond oplettend eiken wensch in die der zorgende huismoeder trachtten te lezen, moest men dan op die vriendelijke, kalme uitdrukking van haar blik niet vertrouwen 1 Wie kon vermoeden dat die oogen gloeiden, wanneer de nacht haar stil kamertje binnen sloop, en dat ze dan door tranen verduisterd en rood werden van dien zwaren arbeid des ge- moeds, zooals hare handen van de lichamelijke inspanning Na overleg met zijnen vader, had Hannibal besloten de eerste gelegenheid waar te nemen om Aleide te zeggen wat hem op het hart lag. Tot dat doel kwam hij voor een tijd lang tehuis, en op een frisschen zomermorgen, toen de berken met nieuwe geurige bladeren prijkten, en de eendvogels in groot gezelschap over het zand waggelden, ging hij uit om Aleide op haar ochtendwandeling te ontmoeten. Hij begon zich wel een weinig beklemd te gevoelen toen hij zoover gekomen was, dat hij de huizen van de plaats niet meer zag, en toen hij het „doel zijner wenschen", bij een kleine kromming van den weg, plotseling zag opdagen, werd het er niet beter op. Hij was te moede ten naasten bij zoo, als toen hij het stuurmans examen moest gaan doen. Hare vlugge, veer krachtige stappen hadden zoo iets overmoedigs, en zij kwam al nader en naderAanstonds zou hij vlak tegenover haar staan, en haar in de schitterende oogen moeten zien. Wat zou zij hem vragende aankijken, over die, van zijnen kant duidelijk opgezochte, ontmoeting; en wat zou zij die fijne lippen spotachtig plooien, voor dat hij die had opgehelderdEn dan, hoe hadden zijne ouders toch zoo gerust kunnen wezen met het oog op dien tijd dat zij weg was geweest? Wie stond er voor in dat zij haar hart niet reeds aan een ander had gegeven Een oogenblik ging de gedachte hem door het hoofd, alles te laten zoo als het was, den heuvel af te loopen en een zeiltochtje met de smokkel- boot van den ouden Solera te gaan doen. Doch in den tijd dien hij noodig had gehad voor dit De voorstanders van persoonlijken dienstplicht beweren, dat niet alleen daardoor de bovenge noemde onbillijkheid wordt weggenomen, maar dat ook tevens daardoor een beter gehalte iu het leger zal worden gebracht. Voor menig jongeling van onberispelijk levensgedrag zal het bijna onmogelijk zijn, daar iemand te vinden met wie hij wil jof zal kunnen omgaan, maar dat zal ophouden wanneer iedereenrijk en arm, voor zijn eigen nummer zal moeten opkomen. Bij eenig onbevooroordeeld nadenken zal men dit raoeteu toestemmen. En al behoeven we nu niet het oog te sluiten voor het dreigend gevaar, dat sommige welgestelde jongelieden, daar, evenals helaas nu reeds door velen ge schiedt, een ergerlijk leven zullen leiden, toch mogen wij aannemen, dat liet gehalte van het leger veel zal worden verbeterd als de plaats vervangers geheel konden worden geweerd. En inzonderheid wanneer deze eerste stap kou worden gevolgd door verbetering der kazernes, en niet het minst verbetering van het gehalte van hoofd- en mindere officieren, zou er veel van de grieven vervallen, die men thans nog tegen den soldatenstand heeft. Wat beweegt nu echter een zeker deel van ons volk, om zich tegen deze wet zoo iu postuur te stellen Juiste, afdoende redenen zijn er niet voor te vinden of op te geven buiten de ook door ons opgenoemde bezwaren. De tegenkan ting, die zich hier en daar in den lande open baart, is toch niet een tegenzin van het geheele volk, maar meer in 't bijzonder van de bemid delde klasse. En waar men nu in elk opzicht verbetering van den soldatenstand nuttig en wenschelijk acht, dat men daartoe dan ook krachtig mede- werke, zonder omwegen of uitvluchten te zoeken. Zijn er nu door afschaffing der plaatsvervanging tamelijk goede waarborgen, dat de ellendige omgeving voor eene betere zal plaats maken, besluit, was zij dicht in zijne nabijheid gekomen. Hoewel met neergeslagen oogen, zag hij toch haar licht kleedje in de zon. Wat zou zij van zulk een vlucht denken „Neen, kom aan, Hannibal, houd moedGe zijt immers een flinke, knappe jongen; zie maar eens naar uwe fijne kleeren en naar uwe Eugelsche laarsjes." Dit ware zijne gedachten in. -dit laatste, be slissende oogenblik, en toen nam hij haastig zijn hoed af, en groette haar. Vriendelijk en een weinig nieuwsgierig knikte zij terug. Wat waren die oogen helder! zoo klaar als de tintelende zomerdag; en hare lippen! ja, die had zij waarlijk juist zooals vroeger, onder het fijue neusje, gespitst. Was dat misschien nog altijd die gewoonte uit haar kinderjaren waar dan meestal een licht opwer pen van haren nek op volgde, znodra iets haar niet beviel, of wanneer haar jong hartje zich gegriefd voelde Zij wandelde voort en Ilannibal ging mede, met een hoog roode kleur op zijne wangen. Hij deed ziju best een gesprek te beginnen dat voor ziju doel bevorderlijk kon zijn, maar hij gevoelde dat hij hierbij voorzichtig te werk moest gaan. Vaders les zat er nog bij hem in, dat „op het slagveld der liefde, kloekheid en

Krantenbank Zeeland

Ierseksche en Thoolsche Courant | 1890 | | pagina 1