WBeHlafl, piijfl aai ie ielaipi van eesterteelt, laiilew, enz.
N°. 574.
Zaterdag 27 Juni 1896.
Dertiende jaargang.
ante
EN
J. 1. C. POT,
in de Provincie Zeeland.
Publicatie n.
FEUILLETON.
TWEE ZUSTERS.
Een teeken_des tijds.
•gei
G.
TEE
LIJF
IERSEKSCHE
THOOLSGHE COURANT,
Dit blad verschijnt eiken Zaterdag.
Prijs per 3 maanden, franco per post 65 cents.
Voor het buitenland 90 cents,
ingezonden stukken, enz. worden uiterlijk op DONDERDAGAVOND ingewacht aan
het bureau te T h o I e n of vóór DONDERDAGMIDDAG bij onzen medewerker te lerseke.
UITGEVER:
Tholin.
Advertentiëuvan 1 tot 4 regels 40 cents; iedere regel meer
10 cents; groote letters naar plaatsruimte.
Elke advertentie, 3 maal ter plaatsing opgegeven, wordt slechts
2 maal in rekening gebracht.
AFDEELING THOLEN.
VERGADERING van Heeren LEDEN op Dinsdag den 30 Juni 1896, des voor
middags 11 uur, ten huize van Mej. E. Kramer, te St. Annaland.
Behandeld zal worden een schrijven van heeren Gedeputeerde Staten van Zeeland naar
aanleiding missives van Hunne Excellenties de Ministers van Binnenlandsche Zaken en Oorlog,
of het, ten einde de Rijkssubsidie te kunnen behouden, welke dienstbaar wordt gemaakt tot
het bekronen van HENGSTEN, overweging verdient thans tot reglementeering der paarden
fokkerij over te gaan met verbod om afgekeurde hengsten te gebruiken, dan wel of zulk
eene regleineuteering, onder deze omstandigheden ongewenscht voorkomt.
Eeo trouwe opkomst der leden is in deze ten zeerste gewenscht.
Heeren BESTUURSLEDEN worden dringend verzocht ten tien uur te
eren.
.JU Secreic.ri*.
A. J. DE WIT ANDRIESSEin.
Loting voor de SCHUTTERIJ.
Burgemeester en Wethouders der gemeente Tholen,
maken bij deze aan de belanghebbenden bekend, dat
de alphabetische naamlijsten van de ingeschrevenen
voor dc Schutterij ter inzage van een iegelijk zullen
liggen op het Raadhuis dezer gemeente, van Zaterdag
den 20 Juni tot Zaterdag den 27 Juni daaraan
volgende, ten einde een ieder in staat zoude zijn, om,
ingeval hem eenige personen of omstandigheden mochten
bekend zijn, die op dezelve nog zouden behooren te
worden aangeteekend of daarvan te moeten worden
weggelaten, zulks aan het Bestuur, kennelijk te maken.
Dat de loting voor de Schutterij tusschen de inge
schrevenen van dezen jare, zal plaats hebben onder
toezicht eener commissie uit het Bestuur, ten Raad-
huize dezer gemeente, op Maandag den 29 Juni 1896,
des middags ten 12 ure precieswordende de belang
hebbenden bij deze gelast, zich ter plaatse en op
dato vermeld te laten vinden, ten einde aldaar voor
den dienst der Schutterij te loten, of zulks door be
hoorlijke, bij de gedachte commissie bekende, gemach
tigden te laten doen, zullende voor hen, die persoonlijk
afwezend mochten blijven en zich niet op vorenstaande
wijze, hebben doen vertegenwoordigen, door een der
leden van de commissie worden getrokken.
Dat dadelijk na den afloop der loting, op voor
schreven wijze eene naloting zal plaats hebben, ten
behoeve van diegenen, welke tot de loting verplicht
zijnde, buiten hun toedoen niet onder dezelve mochten
zijn begrepen geworden, alsmede ten behoeve dergenen,
welke, ofschoon in andere gemeenten reeds geloot
hebbende, sedert de laalstvoorgaande inschrijving, in
de gemeenten zijn komen inwonen, en der vreemde
lingen, welke sedert die inschrijving in de termen zijn
gevallen, om als ingezetenen te worden aangemerkt.
En dat eindelijk de belanghebbende personen, bij
de loting de gelegenheid zal worden opengesteld, om
de redenen van vrijstelling, waarop sommigen aan
spraak zouden mogen maken, ter kennisse van de
genoemde commissie te brengen, met aanduiding van
het artikel der wet en het onderdeel van dien waarop
zij henne reclame hebben gegrond.
En opdat niemand hiervan eenige onwetendheid
zoude kunnen voorwenden, zal deze worden afge
kondigd en aangeplakt, waar zulks te doen binnen
deze gemeente gebruikelijk is.
Gedaan te Tholen, den 19 Juni 1890.
INRICHTINGEN
die GevaarSchade of Hinder kunnen veroorzaken.
Burgemeester en Wethouders der gemeente Tholen
brengen ter algemeene kennis, dat het verzoek van
Al. Meerman, Hz. wonende alhier, om in het perceel,
kadastraal bekend Sectie F, No. 161, eene slachterij
te mogen oprichten, door hen is toegestaan.
Afg. en aangeplakt te Tholen, den 24 Juni 1896.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
C. J. DE V. VAN NOORDEN,
Iz. VAN GORSEL, Wethouder.
De Burgemeester der Gemeente Tholen, brengt bij
deze ter kennis van de Ingezetenen, dat bij hem
ontvangen en aan den Ontvanger der Directe Be
lastingen ter invordering is verzonden, het kohier voor
3) Novelle.
Ds. Hoevel is recht in zijn schik eu zeer rede
rijk, maar toch, het gesprek verflauwt, en zijn
anders zoo aandachtige toehoorder luistert met
afgewend gelaat, want zijne gedachten dwalen af.
„Zing eens voor ons, Minavraagt de pre
dikant vriendelijk.
„Van avond niet, vader zegt zij smeekend,
terwijl zij haar lief gezichtje naar hem opheft.
„Het is hier zoo warm in de kamer, ik kan on
mogelijk zingen."
Zonder een woord te spreken, sluit Willem
de deur, opent het venster en eene heerlijke,
verfrisschende zomerkoelte stroomt naar binnen.
Maar nog aarzelt Mina. „Zou haar gezang
Truida niet hinderen, en hare hoofdpijn niet
verergeren
Eindelijk stemt zij toe, plaatst zich voor de
piano, en eenige oogenblikken laat zij hare vingers
de belasting op het personeel voor het dienstjaar
1896/7, met uitnoodiging aan een iegelijk wien zulks
aangaat, om na bekomene kennisgeving van zynen
aanslag, ten spoedigste het door hem verschuldigde
te kwijten, met herinnering tevens, dat de bezwaren,
welke dienaangaande mochten bestaan, binnen drie
maanden na heden behooren te worden ingediend.
Tholen, den 25 Juni 1896.
De Burgemeester voornoemd
C. J. DE V. VAN NOORDEN.
over de toetsen zweven, als overlegt zij, welke
keuze zij zal doeu.
Nu begint zij; liefelijk en zacht klinkt hare
heldere sopraanstem door de kamer, en met innig
gevoel zingt zij het eene lied na het andere;
hare schroomvalligheid is spoedig verdwenen en
zij zingt zoo wegslepend schoon, dat hare beide
toehoorders in ademlooze spanning luisteren.
„Nu nog mijn lievelingslied!" vraagt de oude
man, terwijl hij een traan wegpinkt.
Zij gehoorzaamt en zingt, nog liefelijker dan
te voren, het bekende lied„Aus der Jugendzeit."
Zij heeft zich zelve overtroffen en met eene
innigheid en e^n diep gevoel gezongen, zooals
men nog nooit van haar gehoord heeft.
Haar gezichtje gloeit eu de oogen schitteren
van opgewondenheid, terwijl zij de piano sluit
en zich weer bescheiden op hare oude plaats
nederzet.
Haar vader kust ziju dochtertje en prijst hare
vorderingen, maar Vermeulen zwijgt, en geen
enkel vleiend woord van dank komt over zijne
lippen.
En toch, wie hem gadegeslagen had, zooals hij
daar even te voren opgetogen naar het jonge
De opmerking is reeds voor vele eeuwen ge
maakt, dat de man, die veel weet, veel heeft
nagedacht en veel ondervond, een diepen, ofschoon
volstrekt niet ontmoedigenden indruk krijgt van
zijn eigen geringheid..
De ontzaglijke omvang, van 't geen buiten
onzen gezichtskring ligt, de oneindigheid eener
wereld binnen welke ons verstand niet kan door
dringen, ze worden ous dan eerst geopenbaard
als we ons rekenschap kunnen geven van eigen
geestelijk zijn en van de ruimte, die we zelf
innemenmaar dan ook is het gevoel van de
verhouding tusschen de een en de andere wel
•6.seblki, om allo opwellingen van ijdelheid te
beletten.
Hoe oud die waarheid ook zijn moge, en hoe
zeer ieder terstond zal verklaren, haar geenszins
te betwisten, toch is het een feit, dat die
zelfde ijdelheid, waarvan men het dwaze erkent,
de drijfveer is van de meeste onzer handelingen
de spil, om welke ons maatschappelijk leven
ziek beweegt.
Kent gij dat woelen en dringen om vooruit
te komen, om een plaats in te nemen, waar veler
blikken den gelukkige gadeslaan, die er in ge
slaagd is het zoover te brengen?
Zonder twijfel, er is een eerzucht, voor welke
de man van karakter zich uiet behoeft te schamen,
die hij daartegen behoort aan te kweeken,
en moet trachten te bevredigen. Het is die, waar
van de eenvoudige formule met een paar woorden
te geven is„N uttig zijn." De menschheid gaat
voort en volgt haar bestemming, en op onze
vraag: Waarheen? ontvangen we geen antwoord
dat zekerheid geeft maar zóóveel weten we toch,
dat het ernstig streven naar een toekomst, hel
derder dan het tegenwoordige, en het gezamenlijk
zoeken naar en strijden voor hetgeen de hoogere
belangen van ons geslacht raakt, uiet slechts is
de voorwaarde tot geluk, maar het geluk zelf;
dat alzoo diegenen onzer, die zich het best en
het volkoraendst wijden aan dien gemeenschap-
pelijkeu arbeid der volmaking, daarbij gehoor
zamen aan een onweerstaanbaren aandrang, het
ideaal van het raenschziju het meest nabij te komen.
In dat streven zal wellicht de noodzakelijkheid hen
meisje staarde, wier zang hem roerde tot in het
diepst zijner ziel, zou begrepen hebben dat, al
zwegen ook zijne lippen, zijn hart toch vol bewon
dering was voor de lieve zangster.
„Zult ge weer eens voor mij zingen, Mina?"
vroeg hij zacht, toen hij een kwartier daarna
afscheid nam. en hare kleine hand langer dan
gewoonlijk in de zijne hield.
Zij beefde even als een schuchter vogeltjetoen
zag zij hem flink in de heldere oogen, en ant
woordde zoo luchtig mogelijk„Waarom niet, je
wordt immers mijn broeder?"
Hij zag haar ernstig aan, als wilde hij hare
heiinelijkste gedachten uit hare kinderoogen lezen;
toen verwijderde hij zich langzaam, blootshoofds,
en liet zijn gloeiend voorhoofd door den fijnen
zomerregen verfrisschen.
Willem Vermeulen was uit zijn humeur, tot
groote verbaziug van zijne hospita, die zich meer
malen heimelijk geluk gewenscht had met zulk
een gemakkelijk commensaal. Maar zelfs de
vroolijkste mau heeft wel eens oogenblikken van
lichtgeraaktheid. Vermeulen gevoelde zich siuds
verscheidene dagen niet normaal en knorde en
bromde, omdat hij nu eenmaal zijne verstoord-
dwingen, als voorgangers op te treden, een banier
omhoog te heffen, medestrijders om zich heen
te verzamelen, en zij zijn zich hun roeping te
duidelijk bewust dan dat zij angstvallig zouden
achterblijven om een beschuldiging van eerzucht
te ontgaan. Wie zijn tijdgenooteu iets nieuws te
zeggen heeft, waarvan hij levendig gevoelt, dat
het niet verzwegen mag worden, kan voor niets
ter wereld het woord onuitgesproken laten, dat
hem op de lippen brandt.
Doch er behoort verbazend veel zeggingskracht
toe, om het koor te overstemmen van de my
riaden kleine mannekens, die alleen de stem ver
heffen oin- te doen bemerken dat zij er ook nog
zijn. In onze eeuw, die zich het monopolie toe
kent van de vrije gedachten eu het vrije woord
en laat ons dankbaar erkennen, niet geheel
ten onrechte, ontbreekt het allerminst aan
marktgeschreeuw„veel praat? te hebben," zoo
als de volksterm luidt, schijnt een zeer gewenscHte
aanbeveling te zijn. Met de diepste minachting
wordt de staf gebroken over hetgeen andere, mis
schien minder luidruchtige voorgangers, als hun
opvatting verkondigdenmen vormt clubs,
groepen, partijen, die straks weer uiteenspatten,
omdat zij, die in hun kring de eerste viool willen
spelen, voor elkander niet verkiezen onder te doen.
In den strijd voor den vooruitgang wil elk gaarne
den commando-staf zwaaiende vergelijking met
het leger van zekere republiek in centraal-Amerika,
dat meer generaals dan soldaten telde, is hier
niet ongepast.
Vraagt men een verklaring voor dat verschijnsel,
wenscht men te weten hoe het komt, dat wij
onze beste krachten verspillen in die wilde jacht
om den voorrang, wij hebben het alleen te
zoeken in des menschen persoonlijke ijdelheid.
De leer: Ware verdienste is bescheiden,
klinkt mooi in théorie, in de practijk is zij een
overwonnen standpunt. Wij hebben er behoefte
.aan, dat men van ons spreekt; als de goden der
oudheid kunnen we niet leven zonder wierook
walmen. Ik denk, derhalve ben ik, zei Des-
cartes. Wij hebben dat eenigzins gewijzigd en
zeggen: Ik klauter een voet hooger, enz.
Zou nu dat tobben en sjouwen om de aan
dacht te trekken en om een, laat ons zeggen
hoogeren rang in te nemen daa ons strikt genomen
toekomt, zou dat ons wezenlijk gelukkig maken?
Integendeel gelooven we daar de oorzaak te
moeten zoeken van die zenuwachtige gejaagdheid,
die als een ernstig ziekteverschijnsel van onzeu
tijd is te beschouwen. Men spreekt van een maat
schappelijke ontevredenheid, die geen rust doet
vinden bij hetgeen is, maar onverpoosd voortdrijft
naar hetgeen men meent te kunnen bereiken, en
daaiom wordt alles opgeofferd, wat het leven aan
trekkelijk maakt. Veelmeer dan met ons zedelijk
en lichamelijk welzijn bestaanbaar is, laten we
beid aan iemand lucht kon geven.
Zijne hospita had ziju middagmaal opgedischt,
maar hij roerde de spijzen bijna niet aan, ofschoon
toch alles in orde was.
Castor, zijn lievelingshond, nog geheel onder
den indruk vau eene onverdiende kastijding, lag
in een hoek der kamer neergedoken, terwijl hij
nu eens zijn goedigen kop smeekend naar zijn
meester ophief, en dan weder zijn reukorgaan,
vergastte aan de geurige gerechten.
Zijn meester lette er niet op. In sombere ge
dachten verdiept, ondersteunde Willem zijn klop
pend hoofd met de beide handen.
Wonderlijke gedachten bestormden zijne ziel,
en welke pogingen hij ook mocht aanwenden
ze te verdrijven, alles te vergeefs; want 's mor
gens vroeg bij het ontwaken, te midden van zijn
inspannenden arbeid, in het vroolijk gezelschap
zijner vrienden, ja zelfs 's nachts, in zijne droomen,
overal vervolgde hem het beeld, dat hij losrukken
wilde uit zijne ziel.
„Miju God, ben ik dan blind geweest, heb
ik altijd als een slaapwandelaar rondgedoold,
zonder te begrijpen, dat ik toch eindelijk op eene
onzachte manier wakker geschud moest worden?"