ELSEVIER
Dichter bij de gratie
van zijn wezen
/^te -
dt M
In memoriam J. W. F. Werumeus Buning
EEKBLAD
door Bertus Aafjes
Wt\
Uit: Jn Memoriamx
door H. A. Lunshof
=Zaterdag 22 novembf- 1958
TToe vaart Uw Edele," dat waren de eerste
ll-LJ- woorden die de dichter Weruraeus Buning
tot mij sprak. Het was ergens in een Ant
werpse straat. Ik herkende hem, hij herkende mij.
Hij schreed cn slofte tegelijk door de straat als een
grand seigneur, met een verouderde citybag in zijn
hand. De citybag zette hij op de keien en reikte mij
de hand.
„Hoe vaart Uw Edele," herhaalde hij. Er was
een merkwaardige genegenheid in zijn ogen, ge
mengd met spot. Ik voelde mij op dat ogenblik een
krullenjongen in de Schone Letteren, en hoe liep ik
er toen bij, op afgetrapte schoenen en in een have
loos pak. Mijn hele verschijning moet op de lach
spieren van de grote dichter gewerkt hebben. Maar
er kwam alleen een glans in zijn ogen van geamu
seerde genegenheid.
Hij nodigde mij op een goed glas wijn in een
estaminet dat hij kende. Ik vroeg of ik zijn citybag
voor hem dragen mocht, maar dat mocht niet.
Hij hervatte zijn gang van grand seigneur, de
citybag in de hand. Ik volgde hem, verlegen eerst
maar allengs meer verrast. Want de straat was totaal
i r h'
hbfl
L?-'.*,
veranderd. Over heel Antwerpen lag een goudglans
van poëzie.
Ik kénde de gedichten van Werumeus Buning
reeds lang. Nu kende ik dan ook de dichter zelf. En
wat ik. altijd reeds vermoed had, bleek juist. Weru
meus-Buning was veel meer dan een maker van ge
dichten. Hij was zo doortrokken van poëtische po
tentie dat hij zelfs het stadsbeeld, waardoor hij zich
bewoog, poëtiseerde. Hij was niet alleen dichter bij
de gratie van zijn gedichten, hij was dichter bij de
gratie van zijn wezen. Alles, waarover zijn adem
ging, werd gesublimeerd. Alles, wat hij aanraakte,
werd betoverd.
Geen valies ter wereld heeft mij ooit zo geïntri
geerd als die citybag daar in die straat. Wat zat erin?
Voor mij de geheimzinnige apparatuur van een
alchemist die zelfs de tranen van dit tranendal tot
kostbare edelstenen wist om te toveren. Geen won
der dat hij zijn citybag niet uit handen gaf.
Wat was Werumeus Buning voor een dichter?
Mon Dieu, wat een vraag. Hij was de dichter
Werumeus Buning tout court. Hij kon
zelfs niet praten over gedichten, analyseren inzake
de: poëzie, dat was hem onmogelijk. Zulks was in
zijn ogen even waanzinnig als de adem van de mens
arialyseren.
Eens vroeg hij mij wat ik wel van de allermodern-
Zoo teedere schade als de bloemen vreezen
Van zochten regen in de maand van Mei,
Zoo koel en teeder heeft uw sterven mij
Schade gedaan, die nimmer zal genezen.
Eens, toen wij na den nacht tezaam verrezen
Lagen de rozen vochtig en gebroken, ik en gij
Wisten dien langen nacht den regen, ik noch gij
Konden van teerheid immermeer genezen.
Gij hebt de witte en roode rozebladen
Gebeurd in uwe smalle hand, zij vielen
Vochtig en sidderend weer in 't diepe gras.
Hoe zal dan 't hart van even teedere schade
Genezen, nu om u de rozen vielen,
Nu uwe handen stil zijn, diep in 't gras.
J. W. F. WERUMEUS BUNING
ste poëzie daoht hij begreep er niets van. Ik zei
dat ik daar maar niet zo zonder meer op kon ant
woorden. Hij stond voor het raam van mijn toren
kamer en keek naar buiten. In dc diepte zag hij een
boer die bezig was een akker achter het kasteel om
te ploegen. Hij keerde zich om cn ze; diefman
doet al duizenden jaren hetzelfde en wat hij doet
is goed. Zo is het ook in de poëzie. In wezen blijft
alles hetzelfde ook in de poczic."
Werumeus Buning behoort tot de grootste dich
ters, die schreven in dc Nederlandse taal.
Wat hem zo bi jzonder groot maakt is de wijze
waarop hij de Muze gediend heeft. Hij is de tegen
voeter van die dichters die een meest individuele
expressie trachten te geven aan hun meest indivi
duele emoties. Nooit heeft Werumeus Buning de
Muze geëxploiteerd voor eigen kleinmenselijk
zielsbelang. Zelfs bij de hevigste smart heeft deze
dichter niet aan zichzelf gedacht maar zijn smart
gedeeld met de geliefde dode. Het maakte zijn „In
Memoriam" reeds onmiddellijk klassiek. Zijn ganse
oeuvre is gemeenschapsgoed en vertolkt onze ge
meenschappelijke vreugde en ons gemeenschappelijk
lijden, zoals deze altijd geweest zijn en altijd zullen
blijven. Het had evengoed in de Middeleeuwen kun
nen ontstaan als vandaag. Het reikt veruit boven de
nevelen van de tijd. Ontelbare bladzijden proza
die hij schreef vallen met meer recht onder de
poëzie die de bloemlezingen siert.
Er is voor de oorlog in de Nederlandse litteraire
tijdschriften langdurig gedebatteerd over „de vent"
in de litteratuur.
Wel, als er een vent in dc moderne Nederlandse
literatuur is geweest, dan was het deze man uit één
stuk.
Tranen heeft hij genoeg gelaten. Maar niet over
zichzelf, doch over zaken waar ook de helden bij
Homeros over weenden.
En het geluk die getekende voetveeg in de
hedendaagse kunst is hij nooit uit de weg
gegaan.
Gelijk een man betaamt.
En nu vaarwel, grote meester.
Ik had dit alles niet willen zeggen want het
is volstrekt overbodig.
Toen ik-vanmorgen uw doodsbericht onder ogen
kreeg zag ik ineens uw even genegen als ironische
blik voor mij en ik hoorde u vragen Hoe vaart Uw
EdeJe?
Gaaft gij mij te kennen dat gij niet zijt wegge
gaan?
Ik weet het: gij zijt niet weggegaan. Uw citybag
moest gij achterlaten, maar die hebt gij ook niet
meer nodig. Gij zijt nu aangeland op een plaats
waar zelfs de schoonste verzen verbleken voor
groter schoonheid. Ik groet Uw Edele vanaf deze
aarde die door uw tranen en uw vreugde zoveel
meer geluk deelachtig werd.
Ik groet U de tout mon coeur.
BALLADE VAN DEN WATERSNOOD
D e zee ontziet geen mensch, geen land
Een stem spreekt, en de dijken breken,
En, machtiger dan vele preken,
P.aakt die stem hart en ingewand:
Eerst als de kracht ons is bezweken,
Is het ons weer een keer gebleken,
Dat wij zijn allen in God's hand.
Nooit zijt gij beter, Nederland,
Dan als de dijken staan op breken,
Als er naar hulp wordt uitgekeken
Uit eigen en uit hemelsch land;
Dan is ons steeds opnieuw gebleken
Het wilde water als het teeken,
Dat wij zijn allen in God's hand.
Februari 1953
Dan is het schip van staat bemand,
En onverwachts bekwaam gebleken,
Dan buigt de mast, zonder te breken
Dan is de storm een afgezant,
Die ons geweldig toe kwam spreken,
Dan is de kans nog niet verkeken
Dat wij zijn allen in God's hand.
- PRINCE
Heer God, wanneer de dijken breken,
Van Halsteren tot aan Cadzand,
Leeren wij u opnieuw te smeeken
Erkennend uwen afgezant:
,,Maak straks de leeuwerik weer wakker,
Die zingt boven herstelde akker,
Dat wij zijn allen in God's hand
J.W.F. Werumeus Buning
Johan Willem Frederik Werumeus Buning placht
te zeggen uit een geslacht te stammen van
predikanten en zeelieden. Beide echt Neder
landse beroepen zij hebben het verlangen naar de
overwal gemeen. De zucht om zekerheid te ver
krijgen van wat in de verten geschiedt die ons
wenken.
Prediken en varen liggen in onze aard men kon
zich Werumeus Buning voorstellen op de preekstoel of
op de brug van een schip. Hij bezat een nauwkeurig
heid die ook de theoloog dient eigen te zijn op straffe
een warhoofd te worden en dc preciesheid, een schip
per van node, opdat hij niet aan dc grond geraakt
of- zich op vreemde kusten verzeilt.
Roer noch bijbel was hem vreemd, hij bezat een
vaste hand. Zijn woning, hoog, aan de Overtoom,
was het huis van een zeeman een kajuit, de geur
van vreemde landen hing er, een schelp, koralen, ge
droogde rozen tussen boeken, allerlei dingen die men
anders in Holland niet vindt, scheepjes in een fles op
de kast en flessen wijn onder een speelse wingerd,
die zich langs wanden strekte waaraan men Gods
woorden kon lezen.
Zijn gedichten schreef hij niet, hij tekende ze met
sierlijke letters. De man die, als een andere verguisde,
Gerretson, de mooiste Nederlandse strofen van deze
eeuw schreef, deed dit met ambachtelijk welbehagen
met nauwkeurigheid en sierlijkheid. Hij zwoegde
erop, omdat hij de betekenis van zwoegen kende. Als
bij alle grote kunstenaars waren vorm en inhoud voor
hem één. Zo schreef hij met duidelijke hand, de puntjes
op de letter i zettende en met bijna onnavolgbare ze
kerheid en langzaamheid. Ook de meest tedere emoties
kwamen aldus op papier. Als het af was, zeide hij
„Dat is mooi." Te bescheiden om eigen dichtstuk te
prijzen doelde hij op de kalligrafie. Hij bekeek daarom
zijn gedichten van een afstand, een eigenschap niet
alle poëten eigen. Dichten was schrijf-kunst.
Niets haatte hij zozeer als vaagheid en nevelachtig
heid gelijk de zeeman niets meer vreest dan mist
en de theologant kwasi-godgeleerdheid. Alles dient
duidelijk te zijn en men moet onkunde niet verbergen
door zich te beklagen dat de zetter een komma heeft
vergeten. Hij was een onbarmhartig criticus van de
halfheid en de voosheid op elk terrein van de meer
dan 25 vakken die voor hem geen geheimen bezaten.
En welk een vakken! Toneel, ballet, Spaans, kennis
van wijn als weinigen, kok, journalistiek, „Ver
geet al het andere mijn grafschrift moet zijn dat ik het
teentje knoflook weer aan de Nederlandse keuken heb
toegevoegd" Dat was deze ernstige man, deze dich
ter van de liefde, deze Prins Merel menens. Omdat
hij kalligrafeerde, na zorgvuldig bestek te hebben op
gemaakt, leefde hij met zijn ogen gericht op de reis die
wij eens allen zullen moeten ondernemen en die hij
thans is begonnen. Naast de liefde treedt de dood
in zijn werk op en omdat lieden die zich met liefde
en dood bezig houden gevoelige lieden zijn, hield hij
van de materie het teentje knoflook, de wijn uit
Béaune, en het koperen slot op het Boek der Boeken.
Hij zag in de materie, in de wereld, de verbeelding
van een andere werkelijkheid. Hij achtte het de taak
van de kunstenaar die werkelijkheid verstaanbaar te
maken op de wijze zoals hij eens de Amsterdamse
„schildersbent" toesprak
....ja, Gods stilte kunnen wij
U schilderen in een schaal, een appel en een ei.
Van de Hollandse schilderschool hield hij niet
alleen, hij maakte er op zijn wijze deel van uit.
Gelijk zij kon hij een stilleven verbeelden en
in de plassen van Loosdrecht en de Kaag de hemel
doen weerspiegelen. Zulk een weerspiegeling,
meende hij, moest de kunstenaar ook zijn on
bewust ambachtelijk, met de nauwkeurigheid van
een graveernaald het dagelijks leven kopiërende
en daardoor de eeuwigheid verbeeldende. Omdat
hij een graveernaald hanteerde, was al wat hij deed
zo nauwkeurig. Zo rijk aan materie.
De grondstoffen waarin zijn pollepel roerde, zijn
avonturen met de wijn, waren voor hem wat de verf
is voor de schilder. Hij mengde de materiede plooi
van het stuk fluweel was voor hem de Italiaanse re
naissance, de wit-blauwe diepe zee, een klaar glas
sherry, een zilvergrijze wilg, een akkertje met kool,
een winterlandschap, altegaar attributen. Hij achtte de
materie niet gering, daarvoor was hij te geestelijk. Hij
genoot er evenwel van als zijn broeder Sancho Panza
en vocht ermee als diens meester Don Quichotte en
evenals die vaak tevergeefs. Hij wroette en woelde met
groot welbehagen, nimmer vergetende
...maar de geest is daar
waar 'i in een appel glanst, de tres van een huzaar
een wit-geveerde eend, vlam op een kandelaar
cn mensenogen... wij verstaan elkaar
(zie verder volgende pagina)