Overdruk uit de stem van zaterdag 30 januari 1993
715
Het water is rustig
vandaag. Onschul
dig en zwak bibbe
ren de golfjes tegen
de dijk. Schapen
knabbelen aan
sprieten wintergras, het bleke
windje is een fractie van toen. Ik
zit op Deltahoogte over de Ooster-
schelde uit te kijken. De kruin van
deze dijk is na de ramp opgehoogd
en zal de superstorm die we eens in
de vierduizend jaar kunnen ver
wachten keren. Met de zegen van
Rijkswaterstaat.
Zeeland is veilig. De koningin zei
het zo in 1986 toen de stormvloed
kering, ons nationale antwoord op
een watersnood, werd opgeleverd.
De delta houdt de zee nu buiten
met miljarden guldens aan beton,
staal, steen, en hoogwaardige tech-
Het is veertig jaar geleden dat de
dijken braken en 1835 mensen
verdronken. Lang geleden dus,
maar wat is er nog van over?
Verslaggever Cees Maas bezocht
17 plaatsen in Zuidwest-
Nederland en ging op zoek naar
overblijfselen. Naar wat er nog
zichtbaar is. Hij sprak met
mensen die toevallig zijn pad
kruisten, en vond de ramp terug
bij de doden van Nieuwerkerk, in
de hoofden van de ouderen, een
zaaltje in Moerdijk, de huizen van
Zierikzee, in de literatuur, in de
littekens in het landschap, in het
nog immer verkankerend zout in
de gevels. De erfenis van 1953. De
dijken zijn dicht, maar de ramp
zal nooit meer verdwijnen.
Door Cees Maas
niek. Ik bevind me bovenop dat
Deltaplan en heb de eerstkomende
vierduizend jaar dus helemaal niets
te vrezen.
Op deze dijk bij Ouwerkerk zit ik
mijn plannen uit te broeden. Ik zal
een tocht maken door het gebied
dat in 1953 overstroomde. Plaatsen
bezoeken, willekeurig mensen aan
spreken. Rondkijken en situaties
vergelijken met de oude foto's die
volop van de ramp bestaan, Op
zoek naar de overblijfselen van een
veertig jaar oude watersnood. Op
zoek naar de ramp. Het is voorals
nog een onduidelijke missie. Ik zal
wel zien.
Aan de overkant van het water
staat de molen van het kleine Sta-
venisse. De boeien in de vaargeul
trekken al naar links, de vloed
begint te lopen. Het is geen wonder
dat juist op deze plek en pal hier
aan de overkant, de dijken braken
in 1953. Want kijk maar, zelfs nu
de stormvloedkering de getijden
met zijn schuiven heeft getemd,
vult dit zijtakje van de zeearm zich
razendsnel met water. Je ziet het
water klimmen op het basalt.
Een flessehals is het. Op deze
plaats barstte de dijk en half
Schouwen-Duiveland liep onder
water. En Stavenisse daar aan de
overkant verdronk ook, een fors
stuk Tholen liep onder.
Het lijkt zo ver weg vandaag, maar
de eerste waarneming is al binnen:
dit hele eiland is na de ramp her-
verkaveld. Van een gezellig holbol
lig landschap met kleine weilan
den, kronkeldijkjes en eeuwenoude
beuken, is het een strakke polder
geworden met grote vlakke perce
len. Geen boom die ik zie, van hier
tot de einder, is ouder dan veertig
jaar. Ik noteer: 1 geheel nieuw
gestoffeerd eiland.
Lange repen blauwe klei van de
polder de Vier Bannen blinken
tweeduizend hectare wijd naar een
horizon van populiertjes en kerkto
rens. Onderaan deze dijk ligt een
binnenmeer, een zichtbaar over
blijfsel van het diepe stroomgat
destijds. Een aalscholver droogt er
zijn veren op een paaltje en een
man is bezig met grote palingfui
ken. Wat een idyllisch plaatje.
De visser is geen spraakzaam mens.
„Weet u nog iets van de ramp?,"
waag ik hem.
„De ramp? Hmmm..."
Binnen in de caissons is het alsof je in een donkere grot van ongekende afmeting staat. De bodem is zand, ik zie frommels condooms, kapotte flessen en meer stille getuigen van
jeugdige vrolijkheid. F0T0 DE STEM DICK DE B0ER
De erfenis van '53
Een dominee gaat voorbij.
„De ramp?," probeer ik weer.
„Twee kinders verloren, man, en
geen zin om daar vandaag over te
praten, een goeie middag verder."
Hij buigt zich weer over zijn netten
en bromt nog wat.
Ach ja. Ik laat hem alleen en klau
ter de dijk op. De twee dorpen hier,
Ouwerkerk en Nieuwerkerk heb
ben tenslotte vijftien procent van
hun inwoners verloren. Ik moet
behoedzamer zijn met menselijke
benaderingen, de ramp was geen
carnaval. Maar ik noteer: 1 rou
wend vissershart.
Wandelen op Deltahoogte geeft een
mens een ver uitzicht. Ik zie hoe
laag het land ligt, hoe hoog het
water aan gene zijde van de dijk.
Massieve blokken versperren me de
weg. Het lijken buitenaardse din
gen, het zijn vier grote caissons.
Als grote weggeworpen blokken uit
een blokkendoos liggen ze slorig
langs de resten van de oude zee
dijk. Half weggezakt in de grond,
stukken roest steken als bruine
darmen uit de betonnen kolossen.
De gemeente heeft er een bordje
bijgezet dat betreding geheel en al
op eigen risico is. Iemand spoot
fuck you in knalblauw op de
m
bruingrijze wanden.
En je kunt erin. In de meest weste
lijke caisson is een gat gehakt.
Morrisson Hotel heeft een artiest
boven het gat geschilderd.
Hier zijn mensen in
een vloek en een
zucht verdwenen,
ze hadden
misschien niet eens
de tijd om te gillen
Binnen is het alsof je in een donke
re grot van ongekende afmeting
staat. De bodem is zand, ik zie
frommels condooms, kapotte fles
sen en meer stille getuigen van
jeugdige vrolijkheid. Ik roep kei
hard stormvloeoed en de akoestiek
blijkt formidabel. Ik schrik van
m'n eigen stem. Vleermuizen han
gen in trosjes tussen de ruwe pla-
fondbalken en het is steenkoud in
deze zwarte kathedraal.
Vreemdelingen die voorbijgaan op
de Weg van de buitenlandse pers,
want zo heet deze wonderlijke
laan, trouwens ook een overblijfsel
van de ramp, zullen denken dat het
bunkers zijn, die bakken. Maar dit
nu is wat Zuidwest-Nederland na
de watersnood leerde kennen als
caissons. Voordien had.geen delta
bewoner daar van gehoord.
Caissons waren grote, holle beton
nen bakken die met zware bokken
in de stroomgaten van de doorge
broken dijken werden geduwd. La
gen ze op hun plaats, dan werden
ze verzonken en het gat was dicht..
Het was de enige mogelijkheid de
waanzinnige stroom in de dijkga-
ten te temmen. Ze zijn in veel
dijkgaten gebruikt, maar dit is de
enige plaats waar ze zo zichtbaar
zijn achtergebeleven. Ik noteer: 4
Littekens van oud beton.
Het zijn lelijke dingen, ze liggen als
rotte tanden in een decor van glin
sterend water en vriendelijk lover.
Ze hebben een zekere historie ook.
Ze werden door de geallieerden
gebruikt in 1944 om havenhoofden
te maken in Normandië. Het zijn
Phoenixcaissons, meldt een bord.
Op deze plaats zal de koningin
maandag een krans leggen.
De middelste draagt een gebeitelde
tekst. Het blijkt de sluitcaisson te
zijn geweest, waarmee het dijkgat
voorgoed kon worden gesloten. Ge
plaatst op 6 november 1953, de
polders hierachter hebben dus ne
gen maanden onder water gestaan.
Een zwangerschap lang natte voe
ten, en om de zes uur eb en vloed
door het huis. Wat een ellende. Dan
moet ik deze ingehouwen zin, uit
de Troonrede 1953, nota bene, ze
ker met enige ironie opvatten: In de
worsteling om een snel herstel van
de waterkeringen zijn de beste tra
dities van ons volk gehandhaafd.
Zo zwijgzaam als de autoriteiten
waren over de belabberde en ver
waarloosde toestand van de dijken
voordat ze braken, zo brallerig
trots wordt op al dit soort monu
menten, ik zal er op deze tocht een
aantal tegenkomen, vermeld hoe de
vermetele Hollander worstelde en
weer boven kwam. En hoe hij dat
nog snel deed ook.
De woorden zijn hol als deze
caissons voor de inwoners van de
verdronken polder. Hun nachtmer
rie duurde negen maanden. Ik no
teer: 1 Koninklijke leugen.
Ik klim bóvenop de caissons en zie
in één oogopslag hoe de dijken zijn
hersteld. De oude zeedijk is ge
dicht, waarna er een hogere ring
dijk buitenom werd gelegd. Tussen
de oude en de nieuwe dijk is een
moerassig gebied met natuurwaar
de ontstaan. Achter de oude dijk
ligt dat meer. Dat soort binnenme
ren zie je veel langs de dijken van
alle eilanden. Ze duiden op dijk
doorbraken.
De ondiepe moerassige gedeelten
heten inlagen, soms ook het over
blijfsel van een doorbraak, maar
niet altijd. Het zoute water dat nog
steeds onder de dijken doorsijpelt,
versmoort de achterliggende wei
landen en kleurt de grasranden
roestbruin. Zoute kwel, zeggen de
boeren. Het is waardeloze land
bouwgrond, maar de vogels vieren
er altijd feest. Daarom staan er nu
bordjes met verboden toegang, Ik
noteer: Belangrijke natuurgebied
jes en surfmeertjes.
Een nieuwe dag, een nieuw
eiland. Goeree-Overflak-
kee, het dorp Den Bommel.
Halfverwege de slingeren
de Molendijk in het hart van het
dorp, ligt een klein plein. Er is iets
raars mee. Het is een lege vlek in
het verder van huisjes wriemelende
dorpje, en het hoort hier niet, dat
voel je. Het past niet in het karak
ter van het dorp, de gehele op
bouw, het lijkt alsof het er is tussen
geworpen zonder te mikken.
Zierikzee draagt
nog de littekens,
maar ze zijn klein
en je moet er goed
naar zoeken
Er staan enkele auto's op het plein,
verkeersborden. Een bankgebouw,
pontificaal. Een vrouw met een
boodschappentas steekt diagonaal
over, een 65-plusser op de hoek
kijkt verveeld naar alles wat voor
bijkomt.
Ik sta midden op wat ze toen het
gat van Den Bommel noemen. Dit
plein was de plek waar de dijk
doorbrak, waar een gruwelijk
stroomgat ontstond. Een geul die
zwol tot veertig meter breed en zes
meter diep. Een schurende stroom
die twaalf hele huizen opslokte en.
het hele eiland in tweeën brak.
Hier zijn mensen in een vloek en
een zucht verdwenen, ze hadden
misschien niet eens de tijd om te
gillen.
En hier aai ik nu het kopje van een
poesje. Hier probeert een school-
jongen zijn nieuwe speelgoedauto
en hier groeit een bosje brutaal
gras zomaar tussen de tegels. Ik
probeer me in te beelden hoe ver
schrikkelijk het toen was, maar het
is moeilijk. De dag fluit weg, de
SRV-wagen stopt en het is of alles
hier zo altijd is gegaan.
De vanzelfsprekendheid van een
plaats, van een plek in dit oude
rampgebied, is zo broos als die
oude dijken waren. Ik merk het
telkens weer.
Pas op, 4aar komt de gepensioneer
de bakker van Den Bommel aan.
Hij gaat me het nog eens vertellen.
Een vreemdeling die iets wil weten
over de ramp, die ook zijn ramp is
tenslotte. Een buitenkansje. Dat is
een ervaring, nogal wat mensen die
ik tegenkwam in de dorpjes vertel
den me, ongevraagd ook en soms
met enige gretigheid, hoe het wer
kelijk was in die rampmaand. Hoe
zij hun ramp beleefden. Zonder
terughoudendheid. Het is alsof die
oude watersnood nog steeds ligt te
loeren, maar nu op de tongen van
de oudere mensen. Alsof de erva
ringen gedeeld móeten worden.
De gepensioneerde bakker noodt
me vriendelijk binnen, toont een
schilderijtje van hoe het was toen
het pleintje nog geen pleintje was.
Voordat de vloed alles wegvaagde.
Kleine huizen met blinden. Scheve
deurtjes, golvende nokken. Het ge
bruikelijke beeld van een arbeider-
snegorijtje in de jaren vijftig. Ik
noteer: Den Bommel in waterverf.
Hij woonde in de bakkerij die won
derwel overeind bleef. Het water
blies op een meter afstand van de
voorgevel voorbij.
„Onze winkel stond op een beton
nen plaat en de grond eronder
werd weggezogen. We dachten dat
de hele winkel in het water zou
donderen."
Dat is niet gebeurd, de winkel staat
er nog, maar verkoopt nu televisies.
Het oude gemaaltje heeft het even
eens overleefd. Op een oude foto
raast de stroom rond de fundering
van dat huisje, nu groeit er weeg
bree.
Die oude foto toont een dorp dat in
stukken is gescheurd. Ik zie halve
huizen. Een witte binnendeur
hangt in de ingewanden van een
zolder. Een buis priemt als een
kanonsloop uit de kapotte weg, en
het water giert schuimend wit naar
binnen. Het is je moeilijk voor te
stellen, hier in deze tijd, tussen al
die welvarende huisjes en die glim
mend weldoorvoede droge mensjes.
En ik noteer: Het gat van Den
Bommel is een pleintje met een
dikke witte Rabobank erop.
Kriskras door het verdron
ken land van Zuidwest-
Nederland, zet ik me een
volgende dag neer in een
havenrestaurantje voor een maal
tijd in het monumentenstadje Zie
rikzee en vraag de kelner (duidelijk
van na de ramp):
„Heeft hier water gestaan tijdens
de ramp?"
„Tot hier," zegt hij ogenblikkelijk,
en heft z'n hand tot borsthoogte.
Jonge kelner met historisch besef,
noteer ik. Zierikzee had een rare
dijk. Het waren de huizen op de
kade. Bij hoge vloed stapelden de
huizenbezitters op maat gemaakte
vloedplanken in de sponningen
voor de voordeuren, en smeerden
ze daarna dicht met in bakken
gereedstaande klei. Zo vormden de
huizen een zeewering. Het mocht in,
1953 niet baten, want het water
kwam té hoog, was té sterk. Ook de
lange vloedplanken in de coupures
op de kop van de hellende straat
jes, hielden het niet en het water
gulpte de binnenstad in.
De ravage was enorm, zie ik "op de
foto van toen. Alweer het beeld van
halve huizen die schaamteloos hun
binnenste onthullen. Nu is alles
gerenoveerd. Een enkel huis heeft
een tegel in de gevel met een merk
teken waarop je kunt zien tot hoe
hoog de hoogste vloed steeg. En in
de albasten stoepen van de statige
havenhuizen zie je nog de uitge-
freesde strepen waarin de vloed
planken pasten. Dat nog wel, ja. De
steunberen van de coupures zijn er
nog op de hoeken van de zijstraat
jes, maar sinds de haven is afgeslo
ten met een sluisje, zijn ze niet
meer nodig. Zierikzee draagt nog
de littekens, maar ze zijn klein en
je moet er goed naar zoeken. Mor
gen ga ik naar West-Brabant.
LEES VERDER OP VOLGENDE
PAGINA
'Het gat van Den Bommel' toen: een gruwelijk stroomgat van veertig
meter breed en zes meter diep.
Den Bommel nu: een lege vlek in het verder van huisjes wriemelen
de dorpje. foto de stem dick de boer