Een jaartal
dat is
weggelaten
Overdruk uit de stem van zaterdag 30 januari 1993
metseld. 'Stormvloed 1953', staat
erop, met wat golfjes en een peil-
streepje. Zo hoog stond het water
bij ons. Ik schat 3 meter 40 boven
het wegdek, de steen zit hoog in de
gevel.
Een vrouw met grijs haar in een
knoet, een warme plooirok aan en
kleindochter in wandelwagen voor
de buik, ziet me de hals rekken om
de gevelsteen in Nieuwerkerk te
kunnen ontcijferen.
„Die steen is me nog nooit opgeval
len," zegt ze.
En ze vraagt of ik van voor of van
na de ramp ben.
„Ik ben van vóór," zegt ze overbo
dig.
„Weet u wat hier gebeurd is, hier
waar u staat?," vraagt ze.
„Hier was het haventje, hier kwa
men alle geëvacueerde mensen uit
de polder het dorp in. Met boten.
Dan werden ze daar, in die hoge
straat op het droge geholpen. Ze
huilden, ze waren alles kwijt, maar
ze waren ook blij dat ze het gered
hadden. Ik heb het allemaal gezien
en ik hoop dat de koningin het
rustig zal houden. Dat er geen
bombarie komt, die dag. Want dat
past niet en daar houden we hier
niet van. U denkt toch niet dat er
muziek komt, hè."
Ze loopt door. Ik noteer: vrouw,
bevreesd voor te veel vrolijkheid.
Nieuw dorpshuis als peilschaal
zonder water.
Nee mevrouw, wees niet bang. De
koningin heeft al bij persbericht
laten weten dat alles soberheid zal
zijn, wat de hier klok zal slaan.
Wandel door Nieuwerkerk, sta stil
bij het leed en luister naar de
verhalen van de mensen. Veertig
jaar na dato zitten de hoofden er
nog vol mee, raken de tongen los.
Geen muziek voor Nieuwerkerk,
denk aan Maatje Stoutjesdijk.
Maak maar heel veel stilte.
De vloed komt en ik laat
me drijven. Diep de
Westbrabantse polders
in. Koers oost-noord
oost. Dan, het binnenland in, ver
van het water. Het regent, de dij
ken zijn zwart en koud. Iedereen
haast zich naar huis. In het ge
hucht Notendaal bij Nieuw-Vosse-
meer en Steenbergen stop ik voor
een pilsje bij het heerlijkste en
excentriekste café dat ik ken. Café
De Congo. Honderd jaar geleden zo
genoemd omdat de Congo een
warm land was waar iedereen toch
dorst moest hebben.
Hier brengt de oudste waardin van
Nederland, Keeke Hellemonds (ze
is 88), je een pilsje uit de bedstee.
Bibberend schrijft ze de prijs met
een griffel op een leitje. Ze draagt
een dikke maillot en zware sokken.
Ze zet zich in een oude fauteuil
naast de gaskachel. Het is zo'n type
dat je tegenkomt in TV-program-
ma's als Showroom. Keeke van de
Congo, zo staat ze alom bekend.
De gelagkamer is een wonderlijke
verzameling van oude caféspullen.
Antieke asbakken, reclameprenten
van Amstelbier van ver voor de
oorlog en dikke lagen sigarenteer
op de plafondbalken. Twee porse
leinen Engelse bierpompen met ro
ze handvaten, waar al veel geld
voor is geboden, maar die Keeke
nooit weg zal doen. Een duimdikke
uitgevreten staande plank buiten,
dient als urinoir. Generaties buurt
bewoners hebben hier geborreld en
gekaart. Keeke heeft de kroeg
overgenomen van haar ouders, en
het gaat niet goed met haar. Ze
heeft een hersenbloeding gehad, de
motoriek wil niet meer zo.
Zomaar een oude
vrouw in zomaar
een polder. En
zomaar een traan
als de ramp ter
sprake komt
Ik weet niet of Keeke me wat kan
vertellen over de ramp, maar dat
blijkt wel zo te zijn.
„Ach, dat was zo'n zware tijd,
meneer. Hier heeft het water twee
meter hoog in huis gestaan, achter
wel drie meter. We hoorden in die
vreselijke nacht de losgeslagen bo
men bonken op het huisje, ze sloe
gen een groot gat in de achterkant.
Dode varkens dreven in de tuin, we
hoorden de mensen op de daken in
de polder huilen, het was zo ver
schrikkelijk."
Keeke vluchtte met haar moeder
naar het veilige Bergen op Zoom.
„Ze was 93 en is nooit meer terug
gekomen. Ze is gestorven in Bergen
op Zoom."
Een traan zakt langzaam over een
gerimpelde wang. Ze likt het vocht
op met het puntje van haar tong en
zucht eens diep. Keeke heeft veel
meegemaakt in het leven, maar de
ramp is ze nooit vergeten. Veertig
jaar later. Zomaar een oude vrouw
in zomaar een polder. En zomaar
een traan als de ramp ter sprake
komt.
LEES VERDER OP VOLGENDE
PAGINA
VERVOLG VAN VORIGE PAGINA
Welkom in Moerdijk.
Dat kleine dorp tus
sen de autobanen en
de chemische indus
trie. Waar veel mannen vissers wa
ren en dus allang wisten wat de zee
van plan was, die spooknacht.
Waar dus een groepje mannen ei
genhandig alle dorpelingen waar
schuwde, op alle deuren bonkte,
nog voor de dijk brak en het dorp
ondergebraakt werd met duizend
miljoen liter Hollandsch Diep.
Waar treurig, maar slechts, drie
mensen verdronken. Twee van hen
waren vrouwen die de waarschu
wing in de wind sloegen.
In dat Moerdijk sta ik vandaag.
Weer op een plek waar in 1953 het
water de polder in gulpte. Daar
staat nu dit gebouwtje, het honk
van de plaatselijke heemkundige
kring De Sprange. Op een foto van
toen zie je een wit paaltje de kop
uit het water steken. Precies op die
plaats, zegt mijn heemkundig on
derlegd gezelschap, staan we nu in
dit gebouwtje.
En, hoe kan het zo, op deze plek
zijn twee leden van die club van
daag met zaagjes en hamertjes
doende een maquette klaar te ma
ken van het dorp in de watersnood.
Een belangrijk onderdeel van de
lokale 1953-tenstoonstelling, wordt
die maquette.
„Maar we hebben ook veel foto's
hoor," zegt heemkundige Slagter
trots.
Of ik maar een flink stuk in de
krant wil schrijven over hun ten
toonstelling, die een groot succes
zal worden. Dat natuurlijk uit zal
stralen op de heemkundige kring,
verwacht meneer Slagter. Ik no
teer: De ramp als promotiemiddel
van de eigen vereniging.
Een nogal luguber monument is
vorig jaar verdwenen uit Moerdijk.
Het heeft hier gestaan, op het klei
ne protestantse kerkhof achter de
dijk. Het was een monument voor
de weggespoelde doden. Want zo is
het gegaan: het water sloeg een
stuk kerkhof weg, de vloed ver
zwolg nu eens geen levenden, maar
doden. Oude doden. Een doodskist
werd gevonden bij Zevenbergschen
Hoek, kilometers verder. Mensen
die je dit vertellen, kijken vrolijk
hoe je huivert.
Zoiets verzin je nooit. Een dominee
bouwde een bakstenen monument
ter herinnering aan die exclusieve
gebeurtenis. Maar het metselwerk
vroor kapot en geld voor onder
houd of nieuw ontbrak. De resten
hebben ze vorig jaar maar van het
kerkhof weggehaald, het zag er
niet meer uit. Als het kerkhof bleek
ook het monument niet opgewassen
tegen de elementen. Het monument
van de weggespoelde doden, je kon
het vinden in Moerdijk.
Met de eb trek ik westwaarts.
Langs de Klundert richting Wil
lemstad, over de dijk bij het piet-
peuterige Noordschans. Het is een
lange rechte dijk, met halfverwege
die vreemde kronkel. Ineens een V
in de dijk. Er pal achter zitten
tweeduizend polaire ganzen het
grasland te plunderen, in de krom
ming van de V staat een mesterij.
De kronkel is het enige overblijfsel
van de grote dijkdoorbraak. Ik no
teer: rare verstuiking in dijk.
Over het Hellegat voert
mijn tocht. Westwaarts,
naar Schouwen terug.
En daar word ik stil.
Maatje Stoutjesdijk, geboren Hoo-
gerland, is vermist. Het staat op
deze kleine natuurstenen zerk. Ver
mist. Stom eigenlijk, maar ik heb
er nooit bij stilgestaan dat zo'n
ramp ook iets anders kan nalaten
dan dode mensen, dode dieren en
puinhopen. Vermisten waren er na
tuurlijk veel!
Deze zerk met dat woord. Maatjes
naam erboven gegraveerd, haar ge
boortedatum eronder, 9 Juli 1881.
Meer niet. Het jaar van vermissing,
1953, hoeft er niet op, iedereen
weet dat hier. Ik sta op de begraaf
plaats in Nieuwerkerk, het dorp
dat 289 doden begroef.
Hoe oud zou ze zijn geweest, die
nooit meer teruggevonden Maatje?
In juli van het rampjaar zou ze 72
zijn geworden. Een oud mensje
eigenlijk, en zomaar voor altijd
verdwenen. Ze spoelde tegen een
dijk, misschien drie eilanden ver
der, ze dreef de grote zee op, dat
mensje, kwam nooit meer boven
water. Kan dat bestaan? Een steen
is al wat rest van een mens. Ver
mist. Het woord brandt op de zerk.
Dood is erg, vermist zo veel erger,
Witte schelpen knappen onder mijn
Gisteren heb ik in Middel
burg, in de Zeeuwse bi
bliotheek een gedichtje
gevonden, juist over deze
doden van Nieuwerkerk. Geen
groot, wel een bijzonder gedicht,
van A. Korthals Altes. Hij móet
hulpverlener zijn geweest en de
doden hebben gedragen, luister
maar:
De doden van Nieuwerkerk raken
ons niet
ze gaan langs ons heen met hun
eigen verdriet
we missen de deernis het zout beet
die uit
wij laden ze in als een moeizame
buit
wie dagen lang de verbrokkeling
ziet
van daglonershuisjes verdronken
gebied
die voelt zich aan dit voltrokken
besluit
schoenen, overal zie ik dezelfde
vierkante grafzerkjes. Keurig in
het gelid, de meeste toch met stof
felijke resten eronder. De doden
van Nieuwerkerk glijden over mijn
netvlies. Het is de eerste keer dat
de ramp me persoonlijk emotioneel
raakt. Dit had ik niet zo verwacht.
Ik lees allerlei namen, geboorteda
ta, maar nergens dat jaartal. Het is
weggelaten als was het een vloek.
En dat was het ook natuurlijk, is
het nóg, want nadien is niets meer
hetzelfde geweest op dit dorp. Ik
noteer: zeshonderd vierkante meter
keurig aangeharkt hard leed.
Iedereen hier heeft wel familie of
vrienden die verdronken zijn. En
iedereen kent de stille vrouwen in
het dorp. De vrouwen die kinderen,
soms ook hun man, verloren. Ze
schuifelen door de straten, zitten
alleen in de kerkbank, lachen zel
den en nooit van harte, en bidden,
telkens als het weer hard waait.
Dit kerkhof van de watersnood in
Nieuwerkerk is een afgeperkte
plaats in het hart van de gemeente
lijke begraafplaats. Onder de krui
nen van vier lichtgroene wilgen
liggen alle zerkjes plat op de grond,
een toonbeeld van calvinistische
soberheid.
Middenin staat het monument. Een
door groene alg aangeslagen zand-
Ik lees allerlei
namen,
geboortedata, maar
nergens dat jaartal.
Het is weggelaten
als was het een
vloek
kleurig beeld van een krijsende
vogel. Akelig. De bek in paniek
open, een vleugel raar gekromd.
'Van Enschede aan Nieuwerkerk. 1
februari 1958', meldt een plaquet
te.
Dit is het dorp dat koningin Bea-
trix maandag ook zal bezoeken.
Het kleine Nieuwerkerk is uitgeko
zen voor de nationale herdenking
De dijkdoorbraak bij Moerdijk. Op precies die lokatie stelt de lokale heemkundige kring momenteel 'de ramp' ten toon.
straks. Het epicentrum van de wa
tersnood.
Ik loop naar een man in blauwe
overall die verderop bladeren staat
te harken.
„Hoeiii," bast het langzame
Zeeuws.
„Van de ramp?," wijs ik naar het
kerkhof.
Hij knikt en vraagt of ik van voor
of na de ramp ben.
„Van na de ramp," zeg ik, en hij
vraagt of ik zijn zuster ken.
„Moet dat?," vraag ik verbaasd, hij
knikt.
„Die is nogal bekend. Jannie Flik-
weert, nooit van gehoord? U bent
niet van 't eiland zeker."
„Nee," zeg ik. Dan komt het ver
haal van zijn zuster. Hoe ze gebo
ren is in die eerste stormnacht. Op
een zolder in een verdronken pol
der tussen 24 vluchtelingen die
allen een droog heenkomen zochten
voor het water.
„Kun je je voorstellen hoe dat is
geweest, tussen al die bange en
huilende mensen op die zolder in
het water? Met moeder en Jannie?
Da's dus een echt rampkind, ze
hebben er later wel over geschre
ven en foto's gemaakt."
Een toevallige ontmoeting op het
kerhof van Nieuwerkerk met de
broer van een lokale beroemdheid.
Jannie Flikweert, geboren tijdens
die loeiende noordwester. Ik wil
hem vragen naar de verdere lotge
vallen van dat rampkind, maar iets
in zijn ogen weerhoudt me. Je moet
hier oppassen met te veel vragen
over toen. Mensen zijn snel ge
kwetst.
Wanneer ik probeer de zerken te
tellen, staat hij ineens naast me,
trekt aan mijn mouw en zegt vrien
delijk: „Negenentwintig rijen van
tien min één, ongeveer tweehon
derdnegenentachtig dus."
Dat is zichtbaar overgebleven van
1953. Negenentwintig rijen van
tien min één. En Maatje Stoutjes
dijk, geboren Hoogerland: vermist.
Een krijsende vogel, geschonken
door Enschede. Een broer van een
boreling die nooit haar verjaardag
op die datum zal vieren. Witte
schelpen onder mijn schoenen. Ik
noteer het allemaal. Mijn ramp
boekje raakt al aardig vol.
Nieuwerkerk: zeshonderd vierkante meter keurig aangeharkt hard leed. foto de stem dick de boer
zo vreemd, dat hij enkel zijn humor
nog uit
dan gaven wij bijnamen waar ze
maar lagen
om verder ons niets meer af te
vragen
alleen van die jongen leek het mis
schien
of hij nog naar iets beters had
opgezien
dat ze jammerlijk waren raakte ons
niet
maar ze voelden soms zwaar in hun
eigen verdriet
Het is niet alleen het kerkhof waar
je de ramp proeft. Wanneer je
Nieuwerkerk binnenrijdt, zie je het
zout aan de onderkant van veel
huizen. Je ziet het aan de wegge
vreten voegen onder de kozijnen.
Veel metselwerk is hersteld, maar
de kanker van het zout komt er
altijd door. Is het niet nu, dan over
tien jaar.
Makelaar Bij de Vaate uit Zierik-
zee doet zaken in de wijde omge
ving.
„Wij zijn," zegt hij, „erop getraind
om waterhuizen te herkennen. We
kijken naar schimmel in de kelder,
naar schimmel op het behang. Het
behang laat los, het stucwerk even
eens. Een zout huis is duizenden en
duizenden minder waard want het
kost nogal om het zout te verber
gen. De muren injecteren helpt
soms, maar de meesten verbergen
het. Zetten er gipsenwandjes voor
of spijkeren er lambrizeringen te
gen. Over honderd jaar zit dat zout
nog in die huizen."
Ik noteer: het zout wordt duur
betaald.
Trouwens, maar dit is even een
sprongetje over het eiland: de hele
hervormde kerk van Kortgene op
Noord-Beveland is ontzüt. Het
karwei is onlangs opgeleverd. De
kerk heeft tijdens de ramp in vier
meter water gestaan en de restau
rateurs moesten alle muurbekle
ding er afbikken. Ze vonden volle
dig verpulverde bakstenen, door
drongen van zout. Op de muren is
nu een ademende laag aange
bracht. Totale kosten: drie ton. Met
de hartelijke groeten van een oude
watersnood.
Het water is gezakt in Nieuwer
kerk, het zout is gebleven. Maar
niet in het splinternieuwe dorps
huis 'Ons Dorpshuis'. Er is een
speciale tegel in de voorgevel ge