Sp ed :rum inisi „Ramp '53 had erger kunnen zijn Opstuwing Noordzee door storm in 1953 t Storm was op moment van hoogwater over hoogtepunt heen f— Reformatorisch Dagblad 15 dinsdag 28 januari 2003, 32e jaargang nr. 256 PAGINA 1 i# Waterstanden Ë3 0 meter Hl: 0.5 meter 1.0 meter 1.5 meter Ifelf.j 2.0 meter I'1- 2.5 meter jfgfjRl 3.0 meter 1953-2003 Weerman Jos Broeke: „De vloedgolf had 1 tot 1,5 meter hoger kunnen zijn. Foto Ruben Oreel PAGINA 16 Fossiel van viervleu- gelige dinosaurus ontdekt. PAGINA 17 Test voor tanden borstels. Eindredactie: S. M. de Bruijn Storm langs de Zeeuwse kust. In de nacht van de watersnood ver oorzaakte de storm een forse op- stuwing van de Noordzee, maar de dijken braken pas na het hoogte punt van de storm. Foto anp voorbij. Windkracht 12 wordt in Nederland niet gemeten; in En geland wel.. Het hoogste uurge middelde aan de Zeeuwse kust is 94 kilometer per uur, oftewel 10 Beaufort. De zwaarste windstoot wordt op zaterdagavond 31 janu ari om 22.00 uur vastgelegd: ruim 120 kilometer per uur. Dat de wind geen orkaankracht bereikt, komt volgens Broeke door het feit dat het luchtdruk- verschil (de gradiënt) boven de zuidwestelijke Noordzee gemid deld bijna 8 hectopascal (milli bar) is. „Bij een iets andere koers en een gedraaide ligging van de depressie kan de gradiënt oplo pen tot bijna, 9,5 hectopascal, zo als bij Schotland", aldus de weer man. Springtij Een andere factor van belang is springtij. Op 30 januari is het om 0.44 uur volle maan en de getijta fel geeft voor 1 februari springtij aan. Er wordt op zaterdag voor Vlissingen een waterstand van 1,98 meter boven NAP verwacht, voor de zondag 3 centimeter la ger. Het tijdstip voor hoogwater is in Vlissingen op 1 februari iets voor 3.00 uur en rond 15.00 uur. Meer landinwaarts, bij Stavenisse en Oude-Tonge, bereikt het wa ter om 5.00 uur en 17.00 uur de hoogste stand. Vanwege de storm komt het f f water flink hoger: in Vlissingen wordt 4,55 meter boven NAP ge meten, in Bruinisse 4,50 en in Zierikzee 4,32 meter. Het water heeft sindsdien nooit meer zo'n hoogte bereikt. De hoogste waterstand nadien is op 3 januari 1976 gemeten: 3,94 meter boven NAP. Bij een stormvloed in 1994 wordt 3,87 meter boven NAP gepeild. Gunstige omstandigheid is volgens Broeke dat het springtij geen. zogenaamd hoog spring tij is. Dat heeft te maken met de stand van de maan en de zon ten opzichte van de aarde. Zo wel de maan als de zon oefent aantrekkings kracht uit op de wereldzee. Als zon en maan met de aarde op één lijn staan, bij nieuwe en volle maan, is de getijverwekkende kracht het grootste: het is dan springtij. Omdat de maan een elliptische baan volgt, verandert ook daardoor de getijverwekkende kracht tijdens haar omloop van grootte, legt Broeke uit. Staat de maan het dichtst bij, dan is het getijverschil het grootste. De stormvloed van 1 februari 1953 valt precies samen met springtij, maar ditmaal een laag springtij; de maan staat het verste van de aarde verwijderd. Op 16 februari, als er wederom springtij is, is de situatie andersom. Er is dan wel sprake van hoog springtij en van nieuwe maan. Grote rivieren De derde gunstige factor in februari 1953 is volgens Broeke de waterstand van de grote ri vieren. Die is verre van extreem. Het peil in de mondingen is zelfs buitengewoon laag. In an dere jaren was dat zeker 10 tot 20 centimeter hoger. Geringe regenval in het bovenstroomge- bied in december en januari is er de oorzaak van. De reconstructie leert de Zeeuwse meteoro loog dat de vloedgolf tijdens de ramp 1 tot 1,5 meter hoger had kunnen zijn. Als het hoogte punt van de storm zou zijn samengevallen met het tijdstip van vloed, zou het water mogelijk wel 50 centimeter hoger zijn opgestuwd. Het gegeven dat de grote rivieren niet te kampen hadden met hoogwater scheelt volgens Broeke zo'n 20 tot 30 centimeter. Zou het ook nog eens hoog springtij zijn geweest, dan was het waterpeil nog eens 50 tot 60 centimeter hoger uitgekomen. Al met al had een vloedgolf kunnen ontstaan van bijna 6 meter boven NAP. Grote delen van Zuid-Holland zouden dan zwaar zijn getroffen. Broeke beseft als geen ander dat zijn conclusie ge voelige snaren raakt. „Die 4,55 me ter is en blijft een enorme uitschie ter", stelt hij vast. „Op basis van de cijfers constateer je dat het nog er ger had kunnen zijn. Dat doet niets af aan het feit dat de stormvloed van 1953 een ware ramp veroor zaakte." Ben Tramper De storm stuwt het water vanuit het noorden omlaag in de trechter vormige Noordzéè. De hoogtelijnen in deze kaarten laten het effect daar van zien. Boven op deze opstuwing komt nog het normale getijdeverschil tussen eb en vloed, afhankelijk van de plaats varieert dat van 2,5 tot 4,5 meter. Dat verklaart waarom de wa terstand bij eb toch heel hoog was. De genoemde tijden zijn GMT, één uur vroeger dan de Nederlandse tijd. Illustratie RD, Alex van Pijkeren Het weer op 31 januari en 1 februari 1953 was extreem, maar had nog extremer kun nen zijn. Hadden werkelijke alle omstandig heden tegengezeten, dan was de vloedgolf die Nederland in diepe rouw dompelde 1 tot 1,5 meter hoger geweest. „De ramp was erg", al dus de Zeeuwse meteoroloog Jos Broeke, „maar had nog erger kunnen zijn." De weer man komt tot zijn conclusie na een recon structie van de weersomstandigheden tijdens de watersnood. Tussen de storm van 1953 en zijn belangstel ling voor het weer ligt een onlosmakelijk ver band, zegt de weerman zelf. De kiem voor zijn loopbaan als meteoroloog is volgens Broeke gelegd in de vroege ochtend van 1 februari. Hij was toen zes jaar. Zijn moeder bracht hem door windvlagen en regen naar zijn oom. Die was brugwachter in Vlis singen en woonde op een hoger, en dus veiliger, gelegen deel in de stad. Sindsdien is Broeke aan de meteo rologie verknocht. Vanaf die tijd ver zamelt hij alle weerberichten en knipt hij de krant op weerkundige wetens waardigheden. Voor Broeke ging een grote wens in vervulling toen hij aan de slag kon bij het KNMI in De Bilt, eerst als assistent-meteoroloog, later in Vlissingen als weerkundige. Zeven jaar geleden begon hij voor zichzelf met het bureau Meteo Zeeland. Reconstructie Met het oog op de herdenking van de water snood heeft Broeke een reconstructie gemaakt van het weer tijdens de rampdagen. Zijn bevin dingen heeft hij op populair-wetenschappelijke manier weergegeven op een eigen website. De meteoroloog komt tot de conclusie dat de ramp van 1953 erger had kunnen zijn dan ze al was. Als werkelijk alles had tegengezeten, wa ren er veel meer slachtoffers gevallen. Grote delen van Zuid-Holland zouden onder water zijn gelopen. De drie belangrijkste factoren die een grotere ramp hebben voorkomen, zijn volgens Broeke: het afnemen van de storm tijdens de uren waarop de dijken braken, de betrekkelijk lage waterstand van de grote rivieren en het feit dat er geen sprake was van een hoog maar een laag springtij. de 6 en 10 kilometer hoogte in de atmosfeer met zeer krachtige winden- werd de depressie in de richting van West-Europa gedirigeerd. De kaart van 30 januari 12.00 uur 's middags geeft aan dat zij naar het zeegebied onder IJs land is verplaatst. Op 31 januari 0.ÖÖ uur wordt het noorden van Schotland bereikt. De wind neemt dan sterk in kracht toe: windkracht 10. Broeke wijst naar de lijnen die met ronde be wegingen om het lagedrukgebied (L) en hoge- drukgebied (H) heenlopen. Op de plaatsen waarover zo'n lijn, een isobaar, loopt, is de luchtdruk hetzelfde. Liggen de lijnen ver uit el kaar, dan betekent dit dat er weinig wind weetv ^ndagaV° t v/isse\enóerppuv/buven.rtftrd.v/est, geldig nu en zotv«agn' 20.28 waan °v n yebtuart- al9 U«T' zon„°dPer 9-^ QUC' staat. Liggen de lijnen dicht bij elkaar, dan laat de boodschap zich niet misverstaan: er is veel wind. Alarmerend De weerkaart van 31 januari 6.00 uur geeft een alarmerende situatie bij Schotland aan. De wind neemt toe tot kracht 11 en 12. In de vlie gende storm voor de kust vergaat dan veerboot Princess Victoria met 153 mensen aan boord. Voor de Nederlandse kust waait het op dat mo ment stevig, maar niet onrustbarend: er staat De weerkaart van de rampnacht laat een ho- gedrukgebied ten westen van Schotland zien en een lagedrukgebied boven het vasteland van Eu ropa. De kort op elkaar liggende lijnen van gelij ke luchtdruk boven de Noordzee geven aan dat daar het drukverloop het hoogst is, zodat het er hevig stormt. windkracht 7 tot 8. Dat verandert als de de pressie 's middags de zogenaamde Duitse Bocht neemt en afbuigt naar het zuiden in plaats van de route naar het noorden, richting Noorwegen, te volgen. De wind draait van west naar noordwest tot noordnoordwest. Er barst een geweldige storm los. Voor de kust van Engeland wordt wind kracht 12 gemeten. Het lichtschip van het KNMI voor de kust van Goeree registreert windkracht 9 tot 10. Het vaartuig voor de kust van Vlissingen kan geen gegevens verstrekken; het ligt voor reparatie in een van de Zeeuwse havens. Het KNMI moet het in Zeeland doen met gegevens van een landmeetstation in Vlis singen. Op dat moment is het bij de weerkundigen in De Bilt helder dat Nederland zwaar weer wacht. Al om 11.00 uur was ge waarschuwd voor „flink hoog water." Om 17.15 uur waar schuwen de meteorologen voor zware noordwester storm, windkracht 10. „Geduren de de nacht vooral in de kustprovincies tijdelijk zware storm. Guur weer met wisselende bewol king en nu en dan regen, hagel of sneeuwbui en", aldus de radionieuwsdienst. De volle ruimte De kaarten van 1 februari 0.00 en 3.00 uur zijn ronduit verontrustend. Vanuit het noor den van Noorwegen vliegen de stormwinden onophoudeüjk en in langgerekte banen naar het zuiden. „Zij krijgen over honderden kilo meters de volle ruimte", aldus Broeke. „Het water wordt vanuit het noorden metershoog opgezweept en in zuidelijke richting gedreven. Omdat de Noordzee de vorm heeft van een trechter, wordt het water voor de kust van Ne derland extra hoog opgestuwd." Vanaf 3.00 tot 5.00 uur breken in Zeeland en Zuid-Holland op tal van plaatsen de dijken door. De inwoners worden in hun slaap over rompeld door het water. Toch is op dat ogen blik volgens Broeke de storm zijn hoogtepunt -,<7 27 onder Weerkaarten De watersnoodramp ontstond volgens Broeke door een combina tie van springvloed en een noord westerstorm. Hij pakt de weerkaar ten uit die tijd erbij. Op 29 januari waren er de eerste aanwijzingen dat zich op de Atlantische Oceaan een depressie ontwikkelde, een gebied in de atmosfeer ter grootte van en kele honderden kilometers. Ken merkend voor een depressie is dat de luchtdruk er lager is dan in de omgeving. Vanwege het verschil tussen het lage- en het hogedruk- gebied ontstaat er wind; hoe groter het verschil, hoe krachtiger de wind. Via de zogeheten westelijke bo- venstroming -een luchtlaag tussen

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 2003 | | pagina 1