Zaterdag 7 November 1891.
V jaargang»
voor ZEE U WSCH-VLAANDEREN.
GASTVRIJHEID.
FEUILLETON.
De holle hoorn.
No. 6.
NIEUWSBLAD
A BO N XEMEKTSP RIJ S
Per S maanden JU ets; franco per post t5 ets.
Abonnementen worden aangenomen bij Boekhan
delaren, Brievengaarders en bij de Agenten A. J.
Cokxelis, te Breskens, J. Tak Jr. tc Schoondijke.
A D V K 1! T ENTIEPRIJS:
Van 1 tot en met 4 regels 25 ets.; elke regel
meer 5 ets. Groote letters «orden naar plaats
ruimte berekend. Advertenticn worden ingewacht
tot Vrijdagnamiddag uur bij deii Uitgever.
Deze "Courant verschijnt eiken Vrijdagavond bij den Uitgever C. DIËLEMAN, te Groede.
Indien wij de overlevering gelooven mogen,
■en wij doen dit in dezen onvoorwaardelijk,
dan moeten onze voorouders, de oude Germa
nen, naast dapperheid, goede trouw en eerlijk
heid ook de deugd van gastvrijheid beoefend
kebbeu.
De reiziger in die toen onherbergzame stre
ken, die door den nacht werd overvallen, kon
er zeker van zijn dat bij in de een of andere
woning niet te vergeefs om een nachtverblijf
zon vragen. Een plaats aan den gemeenen
haard werd hem welwillend afgestaanmet vrij
moedigheid ledigde hij bord en beker, en de
gastheer bleef niet in gebreke, zoo 't althans
mogelijk was, zijn gast een rustplaats aan te
wijzen, waarop deze in den slaap zijn krachten
kon versterken, om met het krieken van den
dageraad zijne reis voort te zetten. Als gast
had bij zich daar vrij bewogen; hij had er zich
gevoeld alsof hij daar thuis was; hij had de
zelfde spijzen genoten, die de gastheer ge
bruikte; er was geen „omslag" voor hem ge
maakt. Dit nu noemde hij gastvrijheid.
Nu is 't waar, dat er dwarskijkers zijn, die
beweren, dat de eerstgenoemde deugden niet
meer bestaan en dat de beoefening der laatste
al lang vergeten ismaar wij gelooven dat nog
zoo licht niet, en de ervaring leert ons, naar
wij meenen, het tegendeel.
Nog vinden we zoo menigmaal doorslaande
bewijzen van eerlijkheidnog treilen we spreken
de voorbeelden aan van goede trouwnog beden
ten dage verheugen we ons in een gastvrij ont
haal, bij vrienden genoten.
Ocli, hij die dit alles loochent, moet wel erg
zwartgallig wezen.
Hoe menig eerlijk hart klopt er ook onder
het schamele kleed; hoe velen voelen zich
gesterkt door een trouw, die van geen «anke—
6.
novelle van
A. PALM,
Né, lieve Bertha, Irmgard bemint u reeds.
AVilt gij nu, wanneer gij meer vertrouwd met
haar geworden zijt uw best doen Irmgard over
te halen een gunstig besluit te nemen bf voor
mijnheer Von Ballerstedt bf voor den kapitein?"
„Ik wil het, wanneer zij op haar vijfentwin
tigsten jaardag nog ongehuwd is, zal zulks het
hart van haar vader breken; ja, wanneer het zoo
voortgaat, komt liet er zeker toe. Het zal zijn
leven verkorten, daarvan ben ik overtuigd. Ook
mijn neef stelt groot vertrouwen in n, Bertha
Doe dus uw best bij Irmgard. En nu goeden nacht!
Ik dank God, dat ik geen dochter heb, die mij
mijne rust kan ontrooven."
Verwarde gedachten over Irmgard en hare
aanbidders vervolgden mij, tot ik in een diepen
slaap viel waaruit ik gewekt werd door de blee-
ke stralen der wintermorgenzon en het gelui
der kerstklokken. De kerstdag was aangebro-
len of wijken weet en geen opoffering te groot
acht; hoe vaak heeft de gastvrijheid ons het
harte verteederd
Gij komt hij een kennis, bij een vriend. liet
zijne is het uwe; ge zit zou gemakkelijk en wel,
alsof straks het scheiden niet zou komen; alsof
ge niet weg moest van de plaats, waar 't u zoo
goed is. En als ge er nu nog bij Aveet, dat
het aangebodene uit een goed hart komt, en gij
bezit de vaste overtuiging, dat uw gastheer zich
zeiven geen schade doet met u te onthalen, m.
a. w. dat zijn beurs er niet onder lijden zal, als
gij dit alles weet, zeg mij dan, is 't u dan niet
heerlijk en goed daar te zijn?
O zeker, omgekeerd 't is ook een genot anderen
gastvrijheid te bewijzen, rnits en hierop dient
wel gelet te worden mits zeggen wij, niet over
dreven wordt.
Want dit laatste is mogelijk.
Er zijn mensehen, die altijd gasten hebben te
onthalen, of het te pas komt of niet. Zij dis—
schen het beste op, nooit is het te goed, we
zouden bijna zeggen nooit te duur, en zonder er
op te zien, wie van hunne gastvrijheid gebruik,
of wilt ge liever misbruik maakt, statit hun deur
voor ieder open, en is hun tafel voor elk gedekt.
Neen, niet alzoo; dat is geen gastvrijheid, die
lof, maar eene, welke veeleer ernstige berisping
verdient, en we zouden dezulken gaarne wijzen
op de waarheid van de uitspraak: „Al te goed
is buurmans gek."
Maar er is nog een gastvrijheid, welke dien
eernaam niet verdient, omdat zij den toets der
waarheid niet kan doorstaan.
Men treft menschen aan, die nu en dan zóó
bijzonder gastvrij zijn, dat zij zich zeiven er niet
weinig door benadeelen. Ze waren b. v. eeni-
gen tijd geleden te gast bij mijnheer X; maar
zij hebben zich voorgenomen, bij de eerste ge
legenheid de beste eens te toonen, hoe 't nu
ken en zoo mogelijk nog schooner dan de llcm
voorafgegane kerstavond.
Gaarne zou ik, indien de uitgebreidheid van
mijn verhaal het mij toestond, nog langer bij
deze schitterende kerstviering vertoeven; doch
het zou den lezer vermoeien.
Al dien tijd sloeg ik Irmgard voortdurend ga
de, maar geen enkel teeken verried mij, dat zij
een der beide heeren boven den ander bevoor-
echter. Nu eens schaakte zij met den een, dan
weder zong zij met den ander aan de piano; nu
eens danste zij met dezen, dan met genen.
Op zekeren morgen kwam de landheer bij mij
en deelde mij mede dat mevrouw Broek mann
voornemens was, aan het einde der kerstweek,
Allenhof te verlaten. Hij zag mij daarbij met
eene zekere angstige uitdrukking aan.
„Mejuffrouw Halm," zeide hij plotsolihg, „mij
ne dochter heeft u lief gekregen. Zij gevoelt
zich, als er geene gasten zijn, zeer eenzaam. Daar
gij nu bepaald voornemens zijt, het hiris^nijner
nicht te verlaten, zoo wilde ik u vragen, of gij
niet zoudt kunnen besluiten, bij ons te blijven
niet zoozeer als gezelschapsjuffrouw, maar als
vriendin?"
Wat was ik gelukkig! Mijn blozen en mijne
tranen dankten hem. Woorden stonden mij op
eigenlijk bij hen zal zijn, als zij gasten vragen
en men moet er zich waarlijk over verbazen,
hoe zij hit den hoek komen: Alles is even keu
rig; de eene schotel verdringt als 't ware de
anderede wijn parelt in de glazen; het ban
ket wordt kwistig rondgediend. En 't hoog-
moedMuiveitje doet ook mee, en doet den gast
heer op heel nederigrn toon vragen „of de gas
ten 't eenvoudige (verbeeldt u) maar voor lief
willen nemen."
En als straks de gasten wel voldaan naar
hunite woningen zijn .weergekeerd, dan komt dat
zelfde duiveltje nog eens op den schouder van
den gastheer zitten en fluistert hem in, dat hij
zich bijzonder kranig heeft gehouden, en dat het
m'nheer A en B en C aan te zien was, dat ze
nijdig waren, omdat 't bij hem zoo in de punt
jes was.
Maar de naweeën laten zich niet lang wach
ten in don vorm van hooge rekeningen van bak
ker, slager, ijnkoopcr ertZ.en ten einde raad
weet mijnheer niet hoe die te betalen; en bant
weken lang het vlecsch van zijn tafel en speelt
op, als zijn vrouw wat veel boter en suiker ge
bruikt én ziet te laat in, hoe dwaas hij
geweest is.
O wee, als hij 't niet inziet en niet begrijpt,
dat het geelt gastvrijheid is, en onmogelijk dien
naam dragen kan of mag, wanneer men daarbij
„verder springt dan zijn stok lang is."
We hebben maar rond ons te zien, elk in
zijrt kring en omgeving, om de treurige erva
ring op te doen, dat velen hun ondergang heb
ben bewerkt door de gastvrijheid aldus te over
drijven.
En even treurig maar waar is het, dat de
zulken meer van hunne zoogenaamde vrienden
verlaten worden, naarmate zij zelvén in vermin
dering komen. Dan zien zij in, dat zij alleen
staan; zij herinneren zich met smart, hoe zij
hebben goed gedaan aan menschen, die 't on-
dat oogenblik niet ten dienste. De zaak was
spoedig geschikt. Ik nam afscheid van mevrouw
Broekmann en met opgeruimd gemoed aanvaard
de ik mijn nieuwe levenstaak Spoedig voelde
ik mij tot den ouden heer Wemeck aangetrok
ken, en bemerkte ik duidelijk zijne ongerustheid
over de toekomst zijner dochter. Onophoudelijk
sprak hij mij daarover.
„Gebruik uwen invloed, juffrouw Halm," zeide
hij, „Als Irmgard niet huwt, komt Allenhol aan
een vreemde: Die gedachte is mij onverdrage-
lijk. Raad haaf aan mijnheer Ballerstedt te hu
wen. Naar mij hoort zij niet misschien luis
tert zij naar U:"
De zeventiende Januari was Irmgards geboor
tedag; die dag zou luisterrijk gevierd «orden.
Op dien mofgen gaf haar vader haar een prach-
tigeu met robijnen bezetten armband ten geschen
ke, waarin zijn portret gevat was Toen zij hem
kuste, hoorde ik hem zeggen:
„Gij Zoudt mij zoo gelukig kunnen maken,
Irmgard, als gij maar wildetl"
Zij schudde treurig glimlachend het hoofd. Ge
durende den geheelcn dag bemerkte ik aan haar
eene koortsachtige gedwongenc vroolijkheid.
Haar vader stond er op, dat zij 's avonds den
armband zou dragen.