van boord gaan van de vermoeide bemanning, was de situatie maar al te dui
delijk. Het moest tegen 23.00 uur laag water zijn, maar het peil was maar
weinig gezakt en, aldus G.J. Vorstheuvel Labrand, „het water stond nog maar
een klein stukje onder de „blauwe leitjes". Ook de peilschaal bij het
Luitje wees om kwart over tien (n.m.) nog een flink tij aan. Het gezegde
van de zeelieden, dat het water niet komt als het niet eerst wegvloeit,
zou echter in dit geval niet bewaarheid worden, want na de eb ging het wa
ter ook weer behoorlijk stijgen.
Het rampgebeuren te Zierikzee had een eigen grimmig gezicht. Tot het ramp
jaar waren op de bij hoog water bedreigde punten - evenals in de stad Brou
wershaven - de gevelrijen de feitelijke waterkeringen geweest, zij het aan
gevuld met een systeem van vloedplanken, die de straten afsloten. Soms kwa
men in het verleden de vloeden zo hoog, dat ook de vensters moesten worden
afgeschermd met planken; de kieren daartussen werden toegeplakt met Schouw-
se zeeklei.
Aan de vooravond van de ramp waren uiteraard de traditionele maatregelen
getroffen. De planken sloten de straten af, maar na 21.00 uur 's avonds
stond het water nog maar een decimeter lager dan de uiterste rand van de
ze vloedkerende planken en dat op een tijdstip van „dood tij". Het perso
neel, belast met de bewaking, kon niet anders dan gelaten afwachten hoe de
toestand zich zou ontwikkelen. De vloedplanken waren ook in de voorsituatie
nooit zo ontoereikend gebleken als in de late avonduren van de 31ste janua
ri. Wel werd nog de opdracht verstrekt die planken te verhogen, maar de am
bachtslieden, op weg naar de bedreigde punten, strandden onderweg of vlakbij
het beoogde doel. Sommige planken begonnen lekken te vertonen (Vissersdijk,
Scheepstimmerdijk, Paardestraat)allemaal trammelant als de inleiding op
het ernstige dat komen zou.
Zierikzee werd gewekt door sirene-geloei. Zo weinig bezorgd waren vele bur
gers vroeger geweest ten aanzien van hoge watervloeden, dat sommigen bij
het abrupt ontwaken toch nog dachten aan brand, maar de waarheid werd spoe
dig duidelijk. Twee kolossale breekpunten waren de kademuur aan het Kraan
plein en de plankenafzetting aan de Nieuwe Haven - Hoofdpoortstraat. Vooral
deze laatste straat had alles tegen; het was (en is) een hellende straat en
de druk op de vloedplanken was enorm. Toen de bescherming knapte, trok een
gierende stroom door de straat, alles meesleurend naar omlaag. Frappant
daarbij was dat het water, in een iets later stadium, wel tot dakhoogte
der huizen steeg. Enkele huizen in deze straat werden verwoest en de bewo
ners werden met puin, wrakhout en meubilair de polder ingeslingerd en won
derlijk genoeg - na een intens koud avontuur - toch nog gered.
Met name in de straten rond het Havenkwartier was het geweld van de vloed
desastreus. „Muren braken door, schuttingen sloegen om, schuurtjes en bouw
sels werden weggespoeld, vensterglas werd versplinterd en in de huizen steeg
het water enkele meters hoog".
Bijzonder gevaarlijk waren binnendeuren van kamers, die soms door water
drukverschillen in de afzonderlijke kamers dichtsloegen, waardoor in één
der kamers het water peilsnel omhoog schoot, hetgeen ook slachtoffers heeft
geëist. Spectaculair was de ondergang van het toenmalige hotel Smalheer op
de hoek Hoofdpoortstraat - Zevenhuisstraat. In het hotel bevonden zich bur
gemeester mr. J.J. Schuurbeque Boeye en andere gemeentelijke autoriteiten,
onder wie de toenmalige direkteur van Gemeentewerken, A.J. Argelo. Op het
nippertje konden de in het hotel aanwezigen zich in veiligheid stellen
door naar de achterbovenverdieping te vluchten, waarna onder hevig gekraak
de voorgevel van het gebouw instortte.
8