on wijst het goede pad. Het doet zien hoeveel arbeid er nog is, en hoe anders er nog zal moeten gearbeid worden in het werk der zending. Iets over de opleiding van aanst. zende lingen in Nederland. Hadden wij slechts geld, om de zending onder Heidenen en Joden te behartigen, mannen hebben wij genoeg, die als zende lingen wenschen uit te gaan". Zoo wordt dikwijls en hard geroepen. Maar niet minder dikwijls en hard het tegenovergestelde »A1 hadden wij geld, wij zouden toch geen mannen hebben." Aan welke zijde is nu de waarheid Im mers aan geeneWij hebben noch geld voor zending,noch mannen voor zendelingen. Dit wil niet zeggen, dat er niet vrij wat goud en zilver en koper voor de zending wordt uitgelegd, maar wat is dat tegenover hetgeen er noodig is, zal er waarlijk ge hoorzaamheid zijn aan het bevel des Heeren Predikt het Evangelie aan alle creaturen". Ook doen wij niets af op de talenten en gaven der instrumenten, door den Heere gebruikt om zijne Kerk uit de Heidenen en Mohammedanen te verzamelen, maar wat beteekenen die weinigen tegenover het ter rein, dat bezet moet worden Komen er zich dan geen mannen en jongelingen aan melden bij de zendings-genootschappen, met het verzoek om uitgezonden te worden Zeer zeker, maar zijn die allen geschikt? Oordeel zelf, lezer. Daar hebt ge een jonk man, die eenige jaren geleden de lagere school verlaten heeft, maar sinds dien tijd ternauwernood een boek of pen heeft opgenomen. Hij heeft iets over den nood der Heidenen en Mohammedanen gehoord en wil gaarne hun den Chris tus verkondigen. Daar hebt ge een man, die door zijn werkzaamheden den lust tot lezen en onderzoeken niet heeft verlo ren, ja soms zelfs aangekweekt door lid, werkend lid, te worden van eene of andere jongelingsvereeniging. Een of ander zen- dingsbericht heeft hem op de gedachte gebracht, of hij niet zendeling zou kunnen worden. Daar hebt ge weer iemand, die vertrouwt studiegaven te hebben. Het liefst zou hij predikant worden, doch hij kan geen geld krijgen om te studeeren, hij zal -dan maar zendeling worden, want zoo een is ook noodig, heeft hij gehoord. Zoudt gij een dezer durven zenden onder de hei denen Neen, niet waar. De zendeling mag niet op een lageren trap staan van ontwikkeling en kennis dan de predikant. Hij moet met hem gelijk staan. De zende ling moet met de wereld der Heidenen en Mohammedanen bekend zijn. De zendeling moet zich bedienaar des Woords weten, niet door menschen maar door God daartoe geroepen. Indien een dezer factoren ont breekt, kan hij o. i. gerust zeggen, dat hij voor zendeling niet deugt. Zeer zeker moet de gemeente Gods zorgen voor scho len tot opleiding van den zendeling. (Dit wordt ook in het 4e gebod geleerddat scholen onderhouden worden"), maar voor het onderhoud des zendeling-seholiers, is zij niet, dan in bijzondere gevallen, ver plicht te zorgen. In geen geval mag ge zegd wordenals ik hulp krijgen kan beschouw ik het als een bewijs, dat ik roeping tot zendeling heb. Doch laten wij de kwestie der financiën voor het oogenblik op zijde leggen en eens vragen, welke kennis in den zendeling moet geëischt worden, dan kunnen wij in het algemeen zeggen, dat het die kennis behoort te wezen, welke lagere en hoogere scholen geven. De kennis, door de lagere scholen gegeven, mogen we bekend onderstellen. Maar wat moet het hooger onderwijs hem brengen? Vooreerst de kennis van het Latijn, het Grieksch en het Hebreeuwsch; de kennis van geloofs- en zedeleer, de kennis van al- gemeene, vaderlandsche, kerk- en zending geschiedenis, de kennis van de geschiedenis der wijsbegeerte, der afgoderijen en van het Mohammedanisme, de kennis der praktische vakken, welke den prediker en onderwijzer vormen, kerkrecht, eindelijk de kennis van de taal, de zeden en het recht (de adat) des volks, waaronder de zendeling wenscht te arbeiden. Het spreekt van zelf, dat tot deze studie niet mag overgegaan worden, voordat de persoon, die zich aanbiedt, van zijne roeping bewust is. Om zich zelven op dat punt te toetsen, behoort hij o. i. Gods Woord te onderzoeken met toepassing op zich zelven. Hij behoort namelijk te weten, of hij dat Woord Gods werkelijk gelooft als Gods Woord door de inwendige getuigenis des Heiligen Geestes in hem, of hij er zich voor buigt, of hij ook in zich de gave ont dekt het voor zich en anderen in eenvou digheid te verklaren. Tevens is het bestu- deereu der zendingsgeschiedenis hoog noodig, zal hij eenigszius voor zich zelven verstaan, wat het ambt is, dat hij begeert. Is de uitslag van dit onderzoek min of meer on bevredigend, men keere tot zijn pas ver laten arbeid terug en denke niet meer over zich zelven als over een zendeling. Yraagt ons nu iemand, of wij dan geen andere zendelingen zouden willen uitzenden naar Heidenen en Mohammedanen dan de genen,die den boven beschreven weg gevolgd zjjn, dan antwoorden wij, zonder aarzelen, neen. Wij gaven den regel slechts aan, God zelf maakt zijne uitzonderingen en die heb ben wij aan te nemen. Daar zijn mannen met singuliere gaven voor het werk der zending, die dus, wat een ander met veel ijver en moeite verzamelt, als van zelf in zich opnemen, zij behoeven niet den gewo nen weg te volgen. Natuurlijk heeft de zendeling voor zijn arbeid behoefte aan mannen van allerlei ga ven. Daar zijn onderwyzers noodig, die moeten hunne eigene opleiding hebben, daar zijn helpers noodig, die behooren ook hunne eigene opleiding te hebben. Tegen éénen zendeling behooren m. i. 5 helpers en 5 onderwijzers opgeleid te worden. Dit alles geldt de mannen, die door de Kerk dezes lands worden uitgezonden, dus Europeesche mannen. Wat we voor de op leiding van inlandsche zendingsarbeiders wenschen, bespreken wij D. Y. wellicht later. Waarom nog niet t Er zijn in ons goede Zeeland nog Ker ken, waarin het niet tot reformatie kwam. Yoor zeer velen van die is voor het oogenblik geen het minste uitzicht, dat het daartoe ook ooit komen zal. Doch er zijn er ook, waar deze door Gods Woord geëischte zaak niet buiten hope is. Daar zijn leden der aloude gereformeerde kerk in die kerken, die inzien, dat hun kerk niet naar Gods Woord wordt gere geerd, dat in hun kerk een menschenmacht is ingedrongen, die daar niet zijn mag, die de macht van Koning Jezus wil ver dringen, die haar Woord boven ja in de plaats van Gods Woord stelt, die de Kerk des Heeren vijandig is en verwoest. Zij weten en gevoelen, dat zij niet langer mogen duldendat het in hun Kerk zóó blijve, ja zij zuchten onder dien toestand en tochzij laten het gelijk het is. Waarom loopen zij overal heen, om voor zich zelf nog wat voedsel en troost te zoeken en waarom laten zp na het goede voor hun kerk te zoeken Wij denken bijv. aan Melis- en Marien- kerke, Zoutelande-Oud-VossemeerScherpe- nisseGoesColijnsplaat, CortgeneWisse- kerkeKruiningen. Men zal antwoordenons getal is zoo kleinmen zal wijzen op een landheer, die tegen is, óp een man of vrouw of op een bedrijf, waarom men niet kanenz. Zou dat nu waarlijk de eenige hinder paal zijn Zou men in der daad kunnen en óók doenindien die belemmering er niet was Zal men zich daarmede over het niet doen van 's Heeren Woord voor Hem kun nen vrijmaken De reformatie moet doorgezet worden. Yoor hen, die het besluit der Yoorloo- pige Synode van 's Gravenhage in zake de hereeniging goed hebben gelezen, zal het duidelijk geworden zijn, dat dit besluit volstreit niet inhoudt, dat wij nu zouden verslappen in het werk der reformatie. Integendeel. De hereeniging aller gere formeerden moet juist er toe leiden, dat de reformatie der verbasterde kerken krach tiger dan ooit doorga. De leden en dienaren der kerken, waarin het tot reformatie kwam, die tot nog toe niet medegingen, maar om allerlei oorzaak van verre bleven staan of wel tegenstaan, zij moeten bearbeid worden, zooals dat op de voorl. Synode te Utrecht is besloten. Zie acta voorl. syn. Utrecht, art. 73. Ook op plaatsen, waar reeds een gemeente der Christelijke Gereformeerde Kerk werd geformeerd, behooren de leden der aloude gereformeerde Kerk evenals dit tot nu toe onder ons geschiedde de reformatie hunner kerk te zoeken, door eerst hun kerkeraad daartoe aan te manen en te vermanen, en zoo hij weigert, dan hebben zij naar het ambt der geloovigen op te treden. Het besluit der voorl. Syn. van 's Gra venhage wil, dat zij dan echter geen ker keraad voor hun kerk zullen verkiezen, maar dat zij, ie aar dat mogelijk is, zich zullen stellen onder den kerkeraad van de Gemeente der Christelijk Gereformeerde Kerk. De Friesche Kerkbode zegt, dat dit kan, omdat op zoo'n plaats na de hereeniging

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1891 | | pagina 3