Kerkregeering. Lammertsma. Voor de Holl. Cliin. School. Rectificatie. Kerkhof. De kerkbouw op „Vrederust". Waardeering van onze dominees. Tot beter bijbelbegrip. de geestelijke verzo 'ging jaarlijks een bedrag van drie-en-half-dui/.end gulden over hebben. Het is zeker een be'angrjjke schrede nader aan 't doe', dat zij zich voorgesteld hebben en we hopen van harte, d it de tijd weldra aanbreekt, waarop een geschikt predikant kan afreizen om dezen moeil\jkeu doch ook heerlijken arbeid te aanvaarden. Me dan is zeker ook de plaats, vanwaar deze arbeid begonnen kan worden. De Heere blijve onze broeders in de ver strooiing sterken en geve hun deze begeerten huns harten. Boüma. VII. We hebben dus gezien, hoe het presbyteriale stelsel van kerkregeering uitgaat van het be ginsel, dat in iedere plaatselijke kerk de opzie ners de gemeente hebben te regeeren overeen komstig de ordinantieh van Christus. Doch daar komt nog een ander beginsel bij. Dat is de zoogenaamde eisch van het kerk verband. Ook al staat iedere plaatselijke kerk geheel op zichzelve en is zjj autonoom in eigen kring, niettemin vormt zij een deel van het geheel der openbaring van Christus' kerk Daarom zijn ook die plaatselijke kerken geroepen met elkander in verband te treden, goede kerkelijke corres pondentie met elkander te onderhouden, en de onderlinge saamleving ook aan zekere orde en regelingen vast te leggen. Te dien einde komen meerdere kerken saam in eene vergadering. Daarvoor worden genomen genabuurde kerken uit eenzelfde streek. De kerkeraden wijzen uit hun midden aan een tweetal afgevaardigden, die de plaatselijke kerk op die meerdere vergadering vertegenwoordigen En in die saamvergadering van verschillende plaatselijke kerken worden de zaken behandeld die in één plaatselijke kerk niet konden worden afgedaan of die de gemeenschappelijke belangen der kerken raken. Zulk eene vergadering van kerken uit dezelfde streek noemt men classis. In die classisvergadering heeft niet de eene kerk eenige macht over de andere kerk. O; het eene groote stadsgemeente is, dan wel eene kleine dorpskerk, op de meerdere vergadering is haar macht precies gelijk. De regeermacht der plaatselijke kerken wordt dan ook geenszins door de classis beperkt. Soms wordt dat wel eens door minkundige kerkeraden gedacht of uitgesproken. Maar inderdaad is alle macht of heerschappijoefening van de eene kerk over de andere in het presbyteriale stelsel van kerk regeering uitgesloten. Het zoo noodige kerk verband eiseht evenwel dat alle kerken zich aan een goede orde houden. Eenmaal tot het kerk verband toegetreden zijnde, moeten die plaat selijke kerken nu niet handelen alsof ze geheel op eigen houtje alleen stonden. Ze moeten in de pas maröheeren. Dat zal ook strekken tot bevordering van het welwezen der plaatselijke kerken en van de kerkelijke gemeenschap. Daarom staat het den kerken ook niet vrij om weg te blijven van eene meerdere vergade ring noch om aan de besluiten van eene meerdere vergadering zich niet te storen. Juist om het welwezen van het geheele lichaam te bevorderen, is ieder lid van het lichaam geroepen als deel van het geheel tot den welstand mee te arbeiden, goed te functioneeren. Groote, sterkere kerken zouden, indien zjj dien eisch niet verstonden, best op zichzelven kunnen blijven staan, maar met verloochening van zichzelve moeten zij ook mee helpen bevorderen den welstand van kleine, zwakkere kerken. Dat is juist het echt chris telijke beginsel in onze presbyteriale kerkre geering. De naam meerdere vergadering beduidt niet, dat zij hooger gezag heeft dan eene plaat selijke kerk, maar ziet op het aan tal der kerken, dat daar saamkomt. Ook de meerdere verga dering heeft eene dienende macht. Haar streven moet zijn den welstand van alle hare kerken te bevorderen. Waar meer personen zijn, daar is ook meer kennis, meer wijsheid, meer licht aanwezig. Zoo is ook de meerdere vergadering eene saam- brenging van meerdere kerken, dus van meer wijsheid en kennis en licht. De classis heeft evenwel allerminst eenige zelfstandige macht over de kerken. Haar macht is ontleend aan de plaatselijke kerken, die er saam vergaderen. Op dezelfde wijze als de genabuurde kerken vergaderen in classis, komen de onderscheidene classes van een provincie (of deel eener pro vincie) saam in eene synode, particuliere synode geheeten. En de onderscheidene particuliere synodes vergaderen saam op gezette tijden in eene Generale Synode. Ook op die vergaderin gen komen slechts steeds meerdere kerken saam. Maar in haar berust geen hoogere macht of heerschappij. Zij hebben slechts te beraadslagen over die zaken, die in de mindere vergaderin gen niet konden worden afgedaan of die het gemeenschappelijk belang van alle kerken te zamen raken. Voor dit oefenen van kerkverband geeft ook wel ter dege de Heilige Schrift de grondbegin selen aan. Denk aan de Synod0, waarvan in Handelingen 15 wordt gesproken, en aan het goede voorbeeld door Paulus in 2 Cor. 8 mee gedeeld. Kerkhof. hierbij in aanmerking, dat de wenschelijkheid van kerkbouw reeds een aantal jaren geleden is uitgesproken en gedragen is van afdeeling tot afdeelingdat deze zaak door de snelle uitbreiding der stichting ten hoogste urgent is geworden, en dat de voorbereidende actie met veel zorg en toewijding op den meest ge- schikten tyd is aangepakt en op de juiste wijze is aangedrongen, dau verhelen we niet, dat we het aanvankelijk resultaat nog meer verblijdend hadden verwacht. Een paar opmerkingen boude men mij ten goede. Allereerst wekte het mjjn verwondering, dat er bijna geen toezeggingen zijn van hooge be dragen slechts één toezegging wordt er ver meld van f 500,En dat in den tijd, dat daarvoor alleszins reden zou zijn. In ons ge west zijn we door 's Heeren trouw voor allerlei rampen verschoonend gespaard, rijk bewelda- digd, stoffelijk gezegend. Zou God met het uitstorten van den hoorn des overvloeds over ons gewest tot ons niet veel te zeggen hebben Waarom loopt de goudstroom dan niet door tot Vrederust", maar verstikt ze bij Bergen op Zoom in het zand Een tweede opmerking. Van de vele kerken in onze provincie, die „Vrederust" van ganscher harte kunnen steunen bij dit haar pogen, heb ben nog geen twintigtal een gift ingezonden, en onder de kerken, die giften inzonden, zijn er nog maar acht Geref. kerken. Vijf voor trekkers zijn er in de classe Goes, één in de classe Tholen, en twee in de classe Axel, maar nog niet één in de classe Middelburg en nog niet één in de classe Zierikzee. Komt, kerken, ge twjjfelt toch niet, of dit belang van Gods Koninkrijk wel moet worden behartigd Een derde opmerking. De inzamelingen van de afdeelingen hadden, over het algemeen ge nomen, hooger gekund. Een gemiddeld bedrag voor elke afdeeling van f 300,is voor deze zaak in dezen hoogst gezegenden tijd niet te hoog geraamd. Dit zou, gerekend, dat er van 28 afdeelingen giften zijn ingekomen, een be drag van ruim f 8000,hebben gegeven. Natuurlijk komen sommige afdeelingen voor een hooger bedrag in aanmerking, maar er zijn ook kleine afdeelingen, die met de uiterste krachtsinspanning er ver beneden moeten blij ven. Thans kwamen zelfs nog niet in Zeeuwseh- Vlaanderen alle afdeelingen in kapitaalkrach tige plaatsen tot de f 300, Misschien brengt de tweede verantwoording nog vele verrassingen, daar van omstreeks 30 afdeelingen de lijsten nog moeten inkomen, waaronder zeer krachtige afdeelingen in voor name plaatsen van ons gewest. God geve het. Een volgend maal iets naar aanleiding van het stukje van ds. de Ligt. Z1IDIXG. Met vriendelijken dank ontvangen een jaar gang van „Mooi Nederland" (Scheurkalender) van de kinderen van P. de Regt Sr. te Axel van mej. N. te M. „de Negerhut", eene collectie ansichten en twee kwartjes voor verzending. De tropenarts, die het gezin van den heer Griede keurde, is niet dr. Scheurer, maar dr. A. van der Scheer te Den Haag. UIT DJE PERS Het laatst verschenen driemaandelijkseh Blaadje van „Vrederust" is voor een groot deel gewijd aan den voorgenomen kerkbouw op onze Zeeuwsche Stichting. De geestelijk-verzorger ds. Aalders teekent de ideale zijde; ds. de Ligt geeft een meer practische beschouwing over het resultaat der inzamelingen van gelden, en ds. Donner volstaat voorhands met een eerste verantwoording van de ingekomen giften, die tot 25 Januari 1916 loopt. Het begin is er. De eerste oogst is binnen. Een som van f 5503,98% is bijeen. Een niet onaardig bedrag als eerste begin. Nemen we In de Geref. Kerkbode voor Drenthe en Overijsel komt het volgende artikeltje voor, dat ook in onze provincie wel mag gelezen worden. Afgaande op de onderteekening meenen we, dat ds. J. Bosch van Steenwijk er de schrijver van is. Vinde zijn goede woord veel ingang daar, waar het noodig is. K. De eisch om alle acht dagen twee, of ook maar één goede predikatie, haar volle beslag te doen krijgen, trekt, mijns bedunkens iets van het zinne- looze, ja zelfs razende. En zoolang men op dezen eisch staat kunnen onze predikatiën, niet anders dan op zijn best middelmatig, en eenigzins ver draaglijk uitvallen. JOHAN FREDERIK JACOBI. Gij lacht om het bovenstaande woord van den goeden Jacobi uit den jare 1773. En toch heeft hij in zijn tijd in alle ernst dit laten drukken voor de Duitsche predikerswereld. Stel u voor dat men heden ten dage in onze Gereformeerde kerken van Nederland dit ge voelen was toegedaan Maar dit trekt „mijns bedunkens, iets van het zinnelooze, ja zelfs ra zende Twee keer preeken broeder, elke Zon dag benevens de beurten die de feestdagen u brengenTwee keer preeken, en zoo goed als ge kunt. Geen slappe kost maar een stevig maal. Liefst „gouden appelen op zilveren ge- beeld e schalen" zooals men gaarne in gewijde taal zegt. Liefst niet te geleerd, niet te diep, niet te saai, niet te vlug en te rad, niet te droog, niet te dogmatisch, niet te eenvoudig, niet te stijf, niet te verheven. Nu, de domi nees uit de 20ste Eeuw doen hun best aan de gestelde eischen te voldoen. Hoewel als Ja cobi geleefd had in tijden als de onze, vol jacht en drijving, hij zeker de eischen die ge steld worden van het zinnelooze en het razende in een nog minder liefelijke categorie zou ge ïncorporeerd hebben. We zullen over den an deren arbeid zwijgen. Maar we wilden het even hebben over de waardeering van onze domi nees. Daar is maar één schrede tusschen de inleiding en dit thema? Het punt is aan de orde. Er wordt geklaagd over predikantennood, en over de oorzaken er van. In verband hiermede wordt gewezen op de weinige waardeering die den dominee in vele gevallen te beurt valt. Men hoort de zaak van twee kanten beplei ten. De een spreekt als een bewezen feit uit, dat de dominees nu eenmaal de wrijfpalen zijn in de „gemeenteweide", de andere verontschul digt dit grootedeels en ontdoet het bereids van de aanklevende overdrijving. Het punt is belangrijk genoeg voor breedere discussie, temeer waar het bij den gevreesden predikantennood wordt ten sprake gebracht. Men kan spoedig de zaak bespreken, het over en tegen aanhooren, en daarmede de zaak als een bioscoop-lichtbeeld laten passeeren. Maar indien er inderdaad reden is voor de geuite klacht, dan dient om Zions wil het hart der gemeente op deze zaak te letten, en zich van dezen weg te bekeeren en mag daarom niet afgelaten worden, van getuigen tegen dit kwaadEn indien niet, dan worde geen on- noodige hindernis in den weg gelegd, die doet terug deinzen voor een ambt dat wel heerlijk om Gods wil is, maar verdonkerd wordt, door menschelijk doen en laten. Intusschen is het naar onze gedachte niet gemakkelijk een algemeen oordeel te vellen, omdat er zoo onderscheiden soorten van ge meenten zijn. Men heeft er die gul zijn in hun goed getuigenis van den arbeid van den Die naar des woords. Er zijn er ook die het goed meenen, en het werk prijzen tegen den bui tenstaander maar niet gewoon zijn, er in eigen kring of tegen predikanten over te spreken. Hierop ziende mag vrijelijk getuigd worden. Er is waardeering. Al wordt het zoo niet al tijd gezegd, er is een band aan den persoon en het werk des leeraars. Dit is de waardeering die met den leeraar meeleeft in zijn levensom standigheden, en een open oog heeft voor zijn persoonlijke nooden. Die niet nalaat hem met woord en daad ter rechter tjjd het leven te veraangenamen. Deze waardeering wordt niet zoozeer uitge stort door de groote kanselgaven maar wel door de liefde des herders, die zich geeft aan de gemeente, waarvoor hij in ruil de liefde der gemeente ontvangt. Ze is van het beste soort. Ze gaat in sommige gemeenten als een erfgoed der vaderen van geslacht op geslacht over. Zulke kerken waar dit gevonden wordt, staan als „beste" gemeenten bekend. Het is er voor den predikant heerlijk arbeiden. Ook valt er niets te klagen over de waar- deering die heden ten dage aan de begaafde „predikanten" ten deel valt. Dit ziet men vooral in de grootere steden. De kerken waar zij optreden, stroomen vol. Zulke „sprekers" hebben den loop. Zij worden gevierd, en ge ëerd, hun naam klinkt door het land. Hem eenmaal gehoord te hebben is voor sommige eenvoudigen genoeg voor levenslange bewon dering. Maar deze waardeering is overigens van mindere kwaliteit dan bovengenoemde. Zij is veranderlijk. Het bekende spreekwoord van Bredero is er op van toepassing „'t kan ver- keeren". Oftewel het meer geleerde „sic transit gloria mundi", zoo gaat al 's werelds heerlijk heid voorbijMenig prediker heeft dit op den duur ondervonden. Doch zoolang als dit licht scheen, was het liefelijk in zijn glans te wan delen. In tegenstelling nu met dit alles, moet echter gewezen worden op weinig waardeering op menige plaats. Er is dan geen band tusschen leeraar en gemeente. De man doet zijn werk, het valt gunstig of ongunstig uit, hij preekt, en de gemeente gaat naar de kerk, beide doen hun plicht, en daarmee uit. Men dweept met den vreemden en berust in eigen leeraar. Men heeft lof voor wat van verre komt, en laakt het dichtbijzijnde. Men heeft niet op met den dominee noch met zijn preeken. Men zou niet rouwen, indien hij ging. En wederzijds reageert de koele houding der gemeente op den predi kant, die naar een weinig moedgevende waar deering snakt, en den band al losser voelt worden. Nu moet men billijk zijn. Het is zeer goed mogelijk dat een gemeente te kort schiet in wat haar roeping is, maar dat de leeraar er mede schuld aan heeft. Indien hij wil dat de gemeente zich geeft, hij geve zich zelve ook. Hij behoeft geen speldenkussen te wezen maar hij zij ook geen „kruidje roer me niet". Daar zijn er onder de dominees ook wel, die een zijdig op de eischen van de gemeente zien, en die anderen een last opleggen, die eigen hand niet aanroert. Maar hiermede is de zaak niet opgelost. Lastige gemeenten hebben vaak ge schikte dominees. En zoo blijft het een feit, dat in meerdere gevallen in spreken en doen de gemeente van Christus zich schuldig maakt aan gebrek aan waardeering voor den herder en leeraar, die met opoffering van zijn beste krachten het goede voor zijn gemeente zocht. Over 't algemeen wordt er veel werk door onze predikanten gedaan, en in de meeste gevallen doen zij dat, zonder daarbij ten volle onbe kommerd, wat de tijdelijke nooddruft aangaat te kunnen leven. Daar is in meerdere pastoriën zorg. Maar niettemin geven, getrouw aan roe ping, de dienaren des Woords, hun gaven en krachten. Iemand heeft eens geschreven „onze dominees zijn over 't algemeen vroeg oud". Dit is in vele gevallen zoo. Is het voor niet, dat zenuwlijden vanwege overspanning zoo gedurig onder predikanten voor komt Hun werk kan niet machinaal gedaan worden, eischt de toe wijding van ziel en lichaam, meer dan één werk, en moet gedaan met persoonlijke zorg vaak in het hart. Er is daarom reden, om de waardeering te vragen. Ambtelijke toewijding is geen koop waar, al wordt ze wel eens zoo beschouwd. Het werk van den predikant verdient niet de bejegening, waarvan men in den lande soms hoort. Die zelf niet behoeven te klagen, ze kunnen te beter tegen zulke verhoudingen getuigen. Daarom eindelijk de vraag aan elke broeder en zusterwaardeert gij uw leeraar Dat is niet alleen te zeggen of ge geregeld onder zijn prediking opgaat, maar ook of ge hem acht om zijns werks wildat is niet te zeggen of ge vleiend zijn prediking beoordeelt, maar, of ge om vrucht op zijn arbeid bidt of ge met eere over hem spreekt, en mede arbeidt door uw omgang om hem met aangenaamheid zijn werk te doen verrichten. Men moet sober zijn in deze zaak, maar haar te noemen, en bij herhaling te noemen is het belang voor ons kerkelijk leven. De lust tot het leeraarsambt worde toch niet weggenomen door bittere ervaringen als waarvan menige pastorie spreken kan. En men vrage zich af, of er behalve het bovengenoemde niet nog meer is dat den pastoralen hemel donker maakt, terwijl het een lichte zaak ware, dien op te helderen. Het zij genoeg. Wij bespreken de dingen, en wijzen elkander op leemten, maar onze troost is dat God zor gen zal voor zijn kerk, en ook voor zijn dienst knechten. Hij zal leeraars blijven geven, en ze staande houden. In dat geloof vertragen wij niet, maar ar beiden voort, biddende en strijdende voor het heil van Zion. S. 23 - 2 - '16. J. B. Voor het beter begrijpen van den Bijbel is onlangs een allermerkwaardigst werk in Enge land verschenen. Het werd geschreven door James Neil, M. A., die langen tijd als geeste lijke vertoef'de in Jeruzalem en, zoowel op eth- nografisch als historisch gebied in Bijbel land nauwgezette studies deed, zooals ook reeds bleek uit zijn vroegere werken „Palestine Explored" en „Pictured Palestine". Zooals men weet is nergens zooals in het Oosten het leven en de levenswijze bijna onver anderd gebleven sedert eeuwen. Alles is daar vrijwel gebouden aan eeuwenoude volksge woonten en adats. De Oosterling wijkt daarvan zelden af. Van het verre Zuiden van Egypte tot in het Noorden van Syrië bleven de huis houdelijke toestanden, de voorwerpen van land bouw, huisraad, enz., onveranderd. De Bijbel nu is daar geschreven, in dat Oosten, door Oosterlingen en voor Oosterlingen. De taal en uitdrukkingswijze is Oostersch, doch niet alleen bloemrijk en dichterlijk zoo men wil, doch ook gebaseerd op die, thans zelfs nog daar waar te nemen gebruiken en ge woonten. Een nauwkeurige kennis van dat dagelijksche leven is dus allernoodzakelijkst voor een juist begrip van veel dat voor velen in den Bijbel onbegrijpelijk is. Die kennis populair te maken heeft Neil op schitterende wijze getracht te doen in zijn boek, waarvan ik den titel pas aan het einde hier van zal noemen, omdat ik niet met hetgeen volgt, bedoel een „aankondiging", „bespreking of boekreclame". Doch door toevallige omstan digheden dit fraaie en zoo nuttige werk in handen krijgende, werd ik zoo zeer door den inhoud getroffen, dat ik meen een dienst te kunnen bewijzen aan velen die óók, als zij lezen, willen begrijpen wat zij lezen. Voor hen die iets van Palestina gezien heb ben of die het verre Oosten bereisden, komen zelfs óók nog raadselachtige uitdrukkingen in den Bijbel voor, ja ik heb van personen die den Bijbel bijna van buiten kenden, na hun iets uit Neil's werk te hebben verteld, verno men, dat zij inderdaad zekere uitdrukkingen nu veel beter begrepen Zoo is het bijv. een groote inbreuk tegen de Oostersche gewoonten en etiquette om een vreemde vrouw aan te spreken. In het geval, bedoeld in Joh. IV 7 (Er kwam een vrouw uit Samarië om water te puttenJezus zeide tot haar: geef mij te drinken") zou die etiqette- breuk nog grooter zijn, daar het hier een Jood was, gehaat door de Samaritanen. De discipelen verbaasden zich daarover dan ook zeer (Joh. IV 27). Echter verklaart zich dit volkomen wanneer men weet, dat de waterputten in 't Oosten, vooral destijds, niet alle voorzien zijn van windassen of putemmers, maar dat men daaruit water put met kruiken of lederen zak ken, neergelaten aan een touw. Jezus, die arm was en lange tochten moest doen, zelfs zonder voorzien te zijn van een kruik of waterkan, had niet het middel bij zich om water te putten. Hij vroeg dus daarom. Bovendien is het water putten en over verren afstand dragen, het werk der vrouwen, want het is moeilijk en zwaar werk, en dat gunnen de Oosterlingen, ook nu nog, 't liefst aan hun echtgenooten Zóó zwaar zijn die gevulde, hooge waterkruiken, dat zij slechts door twee vrouwen kunnen opgelicht en op het hoofd van een derde kunnen geplaatst worden. Men wil de aangeboren gratievolle en rechtstandige houding en den gang der vrou wen in het verre Oosten toeschrijven aan de gewoonte van dat aanhoudend waterdragen op het hoofd. Wederom volgt uit dit uitsluitend vrouwen werk de verklaring van Markus XIV 13 (Gaat henen in de stad en u zal een mensch ontmoeten dragende eene kruik waters) waaruit blijkt hoe bijzonder dit was en dit als een juiste en onmiskenbare aanduiding kon gelden dat daar een man water dragen zou. Zelfs thans nog ziet men in Jeruzalem bijna nooit door een man water dragen. Een andere, typische Oostersche gewoonte verduidelijkt de toch zeker voor velen nog vreemde uitdrukking in Jesaja XLIX 22 („en uwe dochters zullen op den schouder gedragen worden.") Er zijn namelijk drie manieren waarop Oostersche moeders hun kin deren dragen, en vooral de Bedouïnen en Teï- lahvrouwen doen dat nog. Soms wikkelen zij de kinderen in een doek, dien ze over hun schouders vastbinden, soms plaatsen zij haar

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1916 | | pagina 2