Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
31e Jaargang.
Vrijdag 4 Mei 1917.
No. 18.
UIT HET WOORD.
RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Vaste Medewerkers: 0.0. R. J. v. d. VEEN, J. 0. WIELENGA, B. MEIJER, F. J. v. d. EMOE, A. A. v. SCHELVEN en F. W. J. WOLF.
PERSVEREEN1GING ZEEUWSCHB KERKBODE.
Adres van de Administratie: A. D. LITTOOIJ Az.
Middelburg.
INDIEN CHRISTUS IN UL1EDEN IS.
»Eenerlei wedervaart den rechtvaardige
en den goddelooze, den goede en den reine
als den onreine, zoo dien, die oilert, als
dien die niet offert, gelijk den goede, al-
zoo ook den zondaar; dien die zweert,
gelijk dien die den eed vreest". Aldus de
wijze Prediker (9 2).
Dat zijn woorden, die ons al heel vreemd
in de ooren klinkenons, die er aan ge
woon zijn, dat het groote onderscheid
tusschen den rechtvaardige en den god
delooze steeds op den voorgrond gescho
ven wordt. Het staat ons dan ook veel
beter aan, als we lezen bij Maleachi»dan
zult gij wederom zien het onderscheid
tusschen den rechtvaardige en den god
deloozetusschen dien, die God dient en
dien die Hem niet dient". (3 18).
Dat is andere betere taal. Dat verstaan
we althans beter dan het zeker wel spits
vondig beweren van Israëls grooten wijs
geer »eenerlei wedervaart den rechtvaar
dige en den goddelooze". Wij hooren
Maleachi en anderen zooveel liever spreken
van het onderscheid tusschen den recht
vaardige en den goddelooze dan den Pre
diker van hun gelijkelijk wedervaren en
eenerlei zijn, en dat wel in zoo sterke
mate, dat we er niet aan denken, zóó
maar, zonder eenige, zij het dan ook on
uitgesproken bedenking te aanvaarden het
wonderlijk woord van den wijsgeerigen
Prediker »eenerlei wedervaart den recht
vaardige en den goddelooze".
Vooral omdat deze nog verder afwijkt
van onze gewone beschouwing, als hij zelf
het onderscheid opheft tusschen menschen
en beesten. (3 19, 20).
We willen het woord van den Prediker
niet in strijd achten met de waarheid, we
houden ook dat deel der H. Schrift voor
Gods Woord, maar dat neemt toch niet
weg, dat het erg vreemd is.
De oplossing dezer moeilijkheid is niet
ver te zoeken. Als de Prediker spreekt
van het eenerlei zijn en wedervaren van
rechtvaardigen en goddeloozen, ja van
menschen en beesten dan denkt hij aan
hun stoffelijk bestaan, dan denkt hij er
aan, dat ze alle stof zijn en wel door de
zonde besmette, aan de zonde gebonden
stof. Voor het uitwendige, natuurlijke
leven is er geen verschil.
Het is, om bij de menschen te blijven,
niet zoo, dat de goddeloozen te kampen
hebben met ziekte en ellende, met tegen
spoed en smart, met achteruitgang in za
ken, met onheilen en rampen, met gebrek
en kommer, terwijl daarentegen de recht
vaardigen van al deze en dergelijke din
gen geen last hebben.
Eer in tegendeel is er reden om te
spreken van den voorspoed des godde
loozen en den tegenspoed des rechtvaar
digen.
Maar afgezien daarvan, moet toch
gezegd, dat de gevolgen der zonde gelij
kelijk over rechtvaardigen en goddeloozen
verdeeld zijn. Daar is geen onderscheid.
Eenerlei wedervaart hun. Wat het natuur
lijke, stoffelijke leven betreft, is er gelijk
heid. Er zijn rijke, gelukkige, voorspoe
dige, verstandige, onbekommerde godde
loozen en arme, ongelukkige, onverstandige,
bekommerde rechtvaardigen, wien schier
alles tegenloopt en omgekeerd.
Daarom in zeker opzicht en voor een
niet gering deel zijn rechtvaardigen en
goddeloozen gelijk.
Daar wijst de apostel Paulus op. Zoo
in het tweede deel van Rom 7. Om dan
tot de slotsom te komen»zoo dan ik zelf
dien wel met het gemoed de wet Gods,
maar met het vleesch de wet der zonde".
Dat zelfs de wedergeboren mensch met
het vleesch de wet der zonde dient van
on wedergeborenen spreekt dat van zelf
geeft recht, om te zeggen eenerlei we
dervaart den rechtvaardige en den godde
looze".
Dat is voor een goed deel onze schuld.
Voor een ander deel Gods vrije beschik
king. De mensch moet leeren verstaan,
dat wat de zaligheid aangaat en al wat
er mee saamhangt, de mensch er geheel
buiten valt.
Daarom zegt de apostel van het lichaam
des menschen, zelfs van het lichaam van
den menscb, in wien Christus ishet
lichaam is dood door de zonde. Hetmen-
schelijk lichaam ook van den geloovige
verkeert in deerniswaardigen, zwakken,
broozen toestand. En dat wel door de zonde.
Het lichaam, het zichtbaar deel des men
schen is een roof, een prooi van den dood.
Hierin is geen onderscheid tusschen den
rechtvaardige en den goddelooze. Tegen
over den dood staan allen met bescha
mende machteloosheid. Een lichte onge
steldheid, waarin we slechts even aange
roerd worden door de macht des doods,
maakt ons reeds onbekwaam tot de ge
ringste inspanning. Ons aardsche huis
dezes tabernakels wordt afgebroken en die
afbraak begint reeds zoo spoedig.
Zoo spreekt de apostel van een gelijk
heid, die tot verootmoediging dringt.
En toch is er verschil. Namelijk in
dien Christus in u is. Dan is, al is ook
het lichaam dood door de zonde, de geest
leven door de gerechtigheid. De macht des
doods tast de ziel niet aan. Niet alleen
niet bij het sterven, maar nimmer. Eeuwig
leven de geloovigen, die in Christus ster
ven. Die buiten Christus sterven bestaan
eeuwig. Der geloovigen dood is geen be
taling voor hunne zonden. Zij leven door
de gerechtigheid van Christus. Als vrucht
van die gerechtigheid heeft de dood slechts
even macht over hen in het sterven. Want
het lichaam is dood door de zonde. In
zichzelf is en blijft de geloovige verwer
pelijk en onverdienstelijk. Maar al is het
lichaam dood door de zonde, zijn geest is
leven door de gerechtigheid. Dat is het
groote genadegoed, de heerlijke genadegift
Gods aan degenen, die Hem vreezen.
Dringt die gelijkheid tot verootmoediging,
dat onderscheid noopt tot dankbaarheid.
Het vrijmachtig welbehagen Gods maakt
dat onderscheid. Niets in of aan of van ons.
Dat groote onderscheid tusschen men
schen en menschen hangt daarvan af, of
Christus in hen is of niet.
Indien Christus in ulieden is, al is het
dan ook, dat het lichaam dood is door de
zondede geest is dan toch leven door de
gerechtigheid.
Deze onderstelling, die hier meer is dan
een Hauw en vaag vermoeden, maant ons
tot ernstig zelfonderzoek.
Telkens als de H. Schrift met zulk een
»indien" tot ons komt en daarmee schei
ding maakt tusschen mensch en mensch
dan moeten we tot onszelf inkeeren.
De menschheid is verdeeld tusschen
menschen, in wie Christus is en menschen
in wie Christus niet is. Het is nu juist de
gewichtige vraagtot welke menschen,
tot welk deel behoor ik
Dat is de vraag.
Maar dat nu mag juist voor u geen
vraag meer zijn. Dat mag althans geen
vraag blijven. Daar is de zaak veel te ge
wichtig voor en daarvoor hangt er veel
te veel van af.
Het is, om een voorbeeld te noemen,
voor u een vraag, of de nieuwe regeering
in Rusland zich zal kunnen handhaven
tegenover allerlei revolutionaire stroomin
gen of niet. Maar al is dat nog een
vraag voor u dat hindert niet, ge zijt
er niet meer of minder om, of 't één of
't ander gebeurt. Laat dat desnoods een
vraag blijven.
Maar hier is het een ander geval. Of
Christus al dan niet in u is, dat mag niet
een vraag blijven. Want dat is een zaak
van leven en dood, van eeuwig leven en
dood. Indien ja dan wacht u naar ziel
en lichaam, het eeuwig leven, zoo niet,
de eeuwige dood.
Daar dient dus wel naar onderzocht te
worden.
Vooral omdat ten aanzien van u, die
den naam van Christus belijdt, evenals
van de Romeinen, tot wie dit woord ge
richt was, het woordje indien de kracht
heeft van omdat, d e w ij 1. Het wordt
op grond van uwe belijdenis terecht ver
ondersteld van u, dat Christus in u is.
Misleidt anderen niet.
Misleidt uzelven niet. Vergeet nimmer
dat gewichtig indien.
Warmenhoven.
KËBKELIJff LËTËBT.
30 April.
RAPPORT inzake herziening van de
Statenvertaling des Bijbels, van de
commissie ad hoe aan de Generale
Synode van de Gereformeerde Kerken
in Nederland, saam te komen te Rot
terdam in den jare 1917.
Abonnementsprijsper kwartaal bij vooruitbetaling 50 cent.
Afzonderlijke nummers 5 cent.
Advertentieprijs 10 cent per regelbij jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reductie.
UITGAYK YAN DE
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan den Drukker A. D.
LITTOOIJ Az., Middelburg.
Eu indien Christus in ulieden is,
zoo is wel liet lichaam dood om dei-
zonde wil, maar de geest is leven om
der gerechtigheid wil.
BOM. 8 10.
De uitgang van den morgen predikte Gods
goedheid en trouw. De zon was opgegaan en
straalde haar licht en warmte wijd en zijd uit
over de velden. De lucht werd zoel en de
vogelen floten en zongen. Een adem des nieuwen
levens ging over boomen en planten en de
verwachting groeide aan, dat na de strenge
koude en het gure weder in dagen van
weinig brandstof dubbel gevoeld de liefelijke
lente met haar frisch groen en tooi van bloe
men nu komen zou.
Van de publieke gebouwen en enkele par
ticuliere woningen waaiden de vlaggen. De
heldere kleuren deden weldadig aan. Over
ons land was tot dusverre nog een beschutting.
Velen dachten bovendien er aan, dat onze ge
liefde Prinses verjaarde. Met het vorstelijk
huis verblijdden zij zich in stilte over de wel
daden, aan de vorstendochter bewezen en er
waren zeker nog velen, die de erkentelijkheid
des harten uitspraken in hun morgengebed,
waarin zij tevens smeekten om de bescherming
over onze Koningin en haar kind. God toch
was nog goed voor ons land, in weerwil van
de vele zonden, welke tegen ons volk getuigden.
In onze straten was het stil. Menigeen was
's nachts wakker geworden door verdachte ge
luiden en men vroeg elkanderhebt ge het
ook gehoord. Wat zou het geweest zijn Lang
bleven we niet in onzekerheid, want een be
richt meldde, dat er een vliegtuig over onze
stad was gekomen en dat er bommen waren
geworpen op Zierikzee. Er waren drie slacht
offers in een gezin. Gelijk het altijd gaat, zoo
ging het ook nu, er werd verteld, dat er be
halve de enkele dooden nog onderscheiden ge
wonden waren. Het laatste bleek echter ge
lukkig niet juist te zijn. Geheel de bevolking
was onder den indruk en sprak over hetvree-
selijke van onzen tijd. We lezen ervan eiken
dag haast, maar we gevoelen het nauwelijks
meer, doch nu het zoo dicht bij was en het
gold een stad in ons eigen gewest, werden we
opgeschrikt en met nadruk herinnerd aan de
droeve toestanden, waarin vele volken verkeeren.
Op de Heerengracht zag ik nog een aardig
tooneeltje. Het liep tegen twee uur en daar
speelden jongens en meisjes met elkander. De
laatsten droegen bijna alle een oraDjesjerp en
huppelden en sprongen in den heerlijken zon
neschijn. Zij kennen nog niet de zorgen, welke
het hart van volwassenen vervullen en genieten
nog van alles wat God hun geeft. En zooals
het daar was, is het zeker overal geweest. Maar
juist die blijde jeugd treft ons onder de tegen
woordige omstandigheid nog veel krachtiger
dan in aüdere tijden.
Zoo ging dan ook de derde geboortedag onzer
Prinses tijdens dezen oorlog weer voorbij.
Reeds meer dan duizend dagen duurt de ont
zettende bloedige worsteling. Eer we ter ruste
gingen, moesten we toch nog eens even naar
buiten, want de ramen dreunden en nu hoor
den we nog duidelijker het dreunen van het
kanon. De lucht was helder, de maan goot
haar zacht schijnsel uit over de stad en die
heldere hemel met zijn sterren stemde tot vrede.
Maar op de aarde vochten menschen met el
kander en waren er op uit om elkander te
vernietigen.
De uitgang van den avond sprak van Gods
trouw en goedheid, maar deed ons ook ervaren,
hoe boos, hoe verdorven en hoe wreed men
schen zijn.
God beware het Vorstenhuis, zegene onze
Prinses en bescherme ons dierbaar vaderland.
Meermalen werd er geklaagd, dat dergelijke
Rapporten te laat inkwamen, doch aan deze
commissie moet de eer gegeven worden, dat
zij vroegtijdig met haar arbeid gereed was en
dat de kerken overvloedig in de gelegenheid
zijn geweest om er kennis van te nemen.
Te oordeelen naar de geringe aandacht, welke
er in de kerkelijke Bladen aan gewijd is, zou
men allicht tot het besluit komen, dat het
Rapport niet zoo heel veel beteekenis heeft en
dat het wel ter zijde gelegd kan worden. Doch
dit is toch inderdaad niet het geval en daarom
willen we opwekken om het eens met belang
stelling te lezen.
Allereerst geldt het een zeer gewichtig be
lang De herziening van de Staten-vertaling
des Bflbels. De Synode van Dordtrecht in den
jare 161819 heeft den stoot gegeven tot de
vertaling van de geheele Heilige Schriftuur en
enkele jaren later was deze arbeid verricht en
werd de Bijbel uitgegeven op last van de
Staten. Die vertaling is alzoo bijna drie eeu
wen oud en wordt nog altijd gebruikt. Wel
zijn er later nieuwe vertalingen geleverd, maar
z\j hebben den Staten-Bijbel niet kunnen ver
dringen. Meermalen werd er aanmerking ge
maakt op het gebrekkige in de vertaling van
sommige gedeelten, wat natuurlijk geen be
vreemding wekt, maar tot dusver vonden deze
klachten in breeden kring geen gehoor. Over
't algemeen wordt de bestaande vertaling dan
ook hoog geroemd, al moeten deskundigen