Weekblad voor de< Gereformeerde Kerken in Zeeland.
No. 11.
Vrijdag 11 Maart 1932.
46e Jaargang.
UIT HET WOORD.
ZEEU
SCHE KERKBODE.
REDACTIE: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W, M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, J. VAN LONKHUIJZEN, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2.-
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advert en tien tol
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280.
SCHULDIG VERKLAARD.
Doch Jezus zweeg stilen de hooge-
priester antwoordende, zeide tot Hem
ik bezweer U bij den levenden God,
dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Christus,
de Zoon Gods
Jezus zeide tot hemgij hebt het
gezegd
Doch Ik zeg uliedenvan nu aan
zult gij zien den Zoon des menschen,
zittende ter rechterhand der kracht
Gods en komende op de wolken des
hemels.
Toen verscheurde de hoogepriester
zijne kleederen zeggende Hij heeft God
gelasterd Wat hebben wij nog getui
gen noodig Ziet nu hebt gij Zijne
Godslastering gehoord
Wat dunkt ulieden En zij, antwoor
dende, zeiden: Hij is des doods schuldig.
Mattheus 26 6366.
Mattheus beschrijft hier het verhoor van Jezus
door den Joodschen raad, bij wien van te voren
vaststondHij moet en zal sterven. Toch zocht
die Joodsche raad naar een rechtsgrond, die
leiden kon tot het doodsvonnis.
Daarom komt het er niet op aan of zich val-
sche getuigen aanmelden, als er maar iets tegen
Jezus wordt aangevoerd, waarin eenige schijn
grond ligt om Hem uit te werpen.
Wat moet zulk een handel lijden voor Chris
tus zijn geweest, want Hij wist Zich onschuldig
en voorzag ook oordeel en kruis.
Met die valsche getuigen schoot de raad niet
op, maar ziet eindelijk komen twee getuigen op
dagen, die schijnbaar deugdelijk materiaal aan
dragen om volgens de wet van Mozes Jezus
schuldig te verklaren voor den rechterstoel van
den Romeinschen landvoogd.
In Johannes 2 19 is neergeschreven een woord
des Heeren, dat zelfs Zijne discipelen eerst na
de opstanding hebben doorzien, n.l.breekt de
zen tempel en in drie dagen zal Ik denzelven
opbouwen.
Hij zeide dit, doelende op Zijn lijden, sterven
en opstanding, maar een valsch getuigenis laat
het slaan op den tempel te Jeruzalem en dat was
in het oog van den Jood lastering van den tem
pel en in laatster instantie van God Zelf.
Op deze beschulding antwoordt Jezus niet.
Hij zwijgt stil, hoewel Cajafas Hem tot ant
woorden prest.
Doch Hij zweeg stil
Hier wordt waarheid en recht vertrapt.
Ook hier is Christus' borgtochtelijk werk. Hij
staat daar in de plaats der Zijnen, die als zij
worden gezet voor het gericht Gods, niets zou
den hebben te zeggen en dus te zwijgen.
Jezus zwijgt stil, als de weg des rechts ver
laten wordt en Hij zwijgt bij alle onrecht, opdat
Hij voor u verwerven zou de vrijheid der toe
nadering tot God.
Dat zwijgen van Jezus brengt Cajafas tot de
vraag of Jezus is de Christus. Hij eischt eene
verklaring van Jezus.
Hij plaatst Hem onder den eed en bezweert
bij den levenden God in onderscheiding van de
afgoden der heidenen, die geen leven hebben,
dat Hij Zich nu eens uitspreken zal, dat Hij is
de Messias, de Zoon Gods de eigen en na
tuurlijke Zoon van God.
Het gaat hier om een duidelijk en beslist
antwoord.
Ja of neen
Nu zwijgt Jezus niet, maar duidelijk spreekt
Hij in het midden der in spanning toeluisterende
vergadering ja.
Ik ben de Messias Ik ben de Zoon van God.
Dat heeft Hij uitgesproken voor vele getuigen.
Hij deinst niet terug, al weet Hij, dat die
belijdenis Hem brengt straks aan het kruis.
Jezus is veroordeeld op grond van Zijn
Messias- en Zoonschap.
Aan Godslastering is Hij schuldig verklaard
en daarom ook uitgeworpen en tot den dood
verwezen door eigen volk.
In alles spreekt, dat Hij is de Gezondene des
Vaders en Diens Gezalfde, Die kwam om Zijn
volk zalig te maken en Die den dood wilde te
gemoet gaan om Zijn volk het leven te ver
werven.
Beleden isIk ben de Christus, de Zoon des
levenden Gods en hier zelfs in het midden van
de verwerping door den Joodschen raad ziet
Hij het einde, waarop alles uitloopen moet, dat
Hij Zich eenmaal zetten zal op den rechterstoel.
Nu staat Hij als vernederde voor Zijne beu
len, maar de tijd komt, dat Hij als Rechter op
treden zal en zij zullen zijn de beklaagden.
Jezus' lijden loopt uit op Zijne heerlijkheid.
Deze verwerping is een stap tot bereiking
Zijner verhooging.
De nu verworpen en veroordeelde Jezus de
verachte mensch volgens den Jood, gaat wel
steeds dieper het lijden in den dood tegemoet,
maar deze Jezus weet, dat de dood over Hem
niet triumfeeren zal en dat het loon op Zijne
gehoorzaamheid aan 's Vaders wil Hem brengt
de machtsheerlijkheid en ook de rechtersbe-
voegdheid.
De Messias, de Zone Gods. Die zijn niet te
scheiden.
Ook in die belijdenis was Jezus getrouw, zoo
als Hij getrouw is geweest in al het werk, dat
voor Zijn volk is verricht.
De Joodsche raad heeft het gehoord en de
hoogepriester scheurt zich het kleed, wat hem
bij de wet verboden was.
Laat Cajafas het doen, want zonder het te
bedoelen doet deze laatste der hoogepriester
Israels een daad, die er mede opwijst, dat het
Aaronitische priesterambt zijn einde heeft bereikt,
nu het Lam Gods nog op dienzelfden dag Zich
ten offer brengen gaat om daardoor voor het
aangezicht Gods eene eeuwige verzoening te ver
werven voor al degenen, die door Hem tot God
gaan.
Op dit offer liepen alle offers uit.
Hier ziet ge twee hoogepriesters tegenover
elkander, maar welk verschil.
Cajafas spreekt het uit, dat door Jezus God
moedwillig is gelasterd. Wat aan God alleen
toekomt, heeft Hij Zich durven toeëigenen, be
lijdende, dat Hij is de Zoon van God.
Nu heeft hij eene beschuldiging tegen Jezus,
maar ook een grond om een doodsoordeel over
Hem te eischen en hij roept den leden van het
sanhedrin toe wat dunkt u Wat is uw oordeel?
Zij behoeven er niet lang over na te denken
en van alle kanten klinkt, dat die Jezus van
Nazareth den dood waardig is op grond van
Zijn eigen woord, dat Hij is de Christus, de
Zoon van God.
De diepste grond bij hem was haat en dan is
er geen sprake meer van recht en fatsoen. Smaad
en onteering wordt Jezus' deel.
Jezus schuldig verklaard, opdat gij in het ge
richt Gods zoudt kunnen worden vrijgesproken.
Jezus veracht en gesmaad, opdat gij straks in
Zijne eere zoudt kunnen deelen.
Jezus uitgeworpen, opdat Hij voor u de aan
neming tot kinderen verkrijgen zou.
Jezus verworpen in Zijne ambten en dat Hij,
op Wien wet en profetie uitliepen en in Wien
ze zijn vervuld.
Bewondere dan uw ziel zulke overgave en
liefde, die zichzelf vergeet en geeft om anderen
te redden.
waar er voor ons geen uitweg mogelijk scheen,
Christus dat alles als Borg en Zaligmaker willen
dragen, opdat Hij Zich betoonen de barmhar
tige en getrouwe Hoogepriester in al het werk
der verlossing.
Bezien wij onszelf, dan schijnt alles reddeloos
verloren en wij hebben verdiend het tijdelijke
en eeuwig oordeel Gods om der zonde wil en
waar er voor ons geen uitweg mogelijk scheen,
opende God Zelf het pad om wederom tot ge
nade te komen in Hem, Die is in één persoon
God en mensch, Die als Gezalfde des Heeren
de slagen opving van den toorn Gods en den
haat der menschen, opdat degenen, die Hem
door den Vader gegeven zijn, zouden in de vrij
heid gaan.
Hij is schuldig verklaard, opdat gij zoudt wor
den gerechtvaardigd.
Ziet gij ook in de lijdensdagen zoo den Man
der smarten
Is Hij werkelijk ook uw Borg
Kapelle-Biezelinge. A. SCHEELE.
ULRICH ZWINGLI.
III.
Deze bange levenservaringen hebben hem
dichter bij het kruis gebracht en zijn wandel,
tevoren niet onbevlekt, gezuiverd.
In de tweede plaats Zwingli leest Luther's
geschriften en leert nu nog beter het Evangelie
kennen als een kracht Gods tot zaligheid. „Vroe
ger" aldus Bavinck ,,had hij als geboren
Humanist en gevormd in de school van Erasmus
daarin niet meer kunnen zien dan de goddelijke
macht, die den mensch opwekt om waarheid,
rechtvaardigheid, licht en liefde onder de men
schen te verspreiden en in de samenleving toe
te passen. Doch thans zag hij daarin de heilige
macht, die den zondigen mensch doet buigen
voor God als gaarne vergevend Vader, een Va
der, die zich over zijn kind wil ontfermen niet
omdat dit zooveel voor Hem doet, maar niet
tegenstaande 't veel, wat het moest doen, na
laat en zelfs tegen zijn wil in verzet komt."
We kunnen derhalve vaststellenonder in
vloed van zijn persoonlijke levenservaring en
Luther's optreden en geschriften is Zwingli on
geveer in 't jaar 1520 bewust van Erasmiaan
Kerkreformator geworden.
Van nu voortaan weet hij van geen deinzen
meer. Hij moge Erasmus als vriend verliezen,
hij kent een trouwer Vriend. Hij vergelijkt zich
bij een stuurman op onstuimige zee, die echter
weet wie de zeilen gespannen heeft en de win
den gebiedt. „Ik zou een lafaard zijn en de
naam van man onwaardig, wanneer ik mijn schip
zou verlaten. Ik geloof dat de kerk, zooals ze
door bloed gesticht is, nu ook alleen door bloed
kan vernieuwd worden. Maar 't zal onzen tijd
niet aan mannen ontbreken, die hun leven gaar
ne op 't spel zetten, indien ze Christus maar
kunnen prediken."
Veel gaan we stilzwijgend voorbij.
Maar aanstippen moeten we het hoogstbelang-
rijk godsdienstgesprek, in Januari 1523 gevoerd,
waar Zwingli zijn 67 stellingen over de kerk,
de mis, het coelibaat, de kloostergeloften enz.
verdedigde.
In deze theses één van Zwingli's mooiste
publicaties wordt een heldere uiteenzetting
gegeven van de reformatorische denkbeelden en
het Roomsche systeem over heel de linie aan
vernietigende kritiek onderworpen.
't Is een gelukkige greep om de Roomsche
dwalingen te stellen tegenover Christus en zijn
Evangelie.
De instelling van het Pausdom is in strijd met
Christus' hoogepriesterschap. De Mis strijdt met
Christus' zoenoffer. De heiligenvereering is in
tegenspraak met Zijn Middelaarschap. De ver
dienstelijkheid der goede werken doet tekort aan
Christus' volmaakte gerechtigheid.
Het spijsverbod belemmert de Christelijke vrij
heid enz.
Hoofdsom van het Evangelie aldus stelling
2 is dat onze Heere Jezus Christus waarach
tig Zoon van God ons de wil van Zijn hemel-
schen Vader heeft verkondigd en ons met zijn
onschuld van den dood verlost en God verzoend
heeft.
Het resultaat was verrassend. De Raad nam
het besluit dat, aangezien Zwingli niet van ket
terij overtuigd was, het dezen vergund was om
de zuivere schrift naar den Geest Gods te ver
kondigen. Men had zich echter van alle smaad
redenen en verketteringen te onthouden.
Zoo was zonder ernstige botsing de overwin
ning behaald en kon ook verder de hervorming
worden doorgevoerd.
De beelden werden verwijderd. Christus
zei Zw. heeft bevolen het Evangelie te
prediken niet te schilderen. De beelden zijn een
beletsel tot de overgave der ziel aan God.
Kloosters werden opgeheven. De mis afge
schaft. Het bizondere ambtskleed afgelegd. Het
orgel werd verwijderd, ja het gemeenschappelijk
gezang moest zelfs wijken.
Zoo behaalde Zwingli na zwaren strijd de
overwinning en had de Reformatie voortgang
niet alleen in Zürich maar ook door geheel
Zwitserland.
Jammer dat hij al spoedig tegen een ander ge
vaar moest waarschuwen, dat het zegenrijk werk
der Hervorming dreigde te verwoesten.
De wederdoopers trokken verkeerde conse
quenties uit hetgeen Zwingli geleerd had, en
traden met heel gevaarlijke leerstellingen op.
De Overheid greep krachtig in.
Ouders, die hun kind binnen een week niet
hadden laten doopen, werden verbannen en per
sonen, die den wederdoop ondergaan hadden,
met geldboete gestraft.
Toch werden hun aanhangers steeds talrijker
en waren er plaatsen, waar de Zwingliaansche
predikant voor leege banken preekte, terwijl de
wederdoopers honderden tot zich trokken.
Toen dezen zelf tot allerlei buitensporige din
gen kwamen, en er gedurig ongeregeldheden
onder hen plaats hadden, trad de Overheid nog
scherper op en werden er heethoofden verdron
ken of verbrand of verbannen.
Zwingli was ook kind van zijn tijd en echte
dwaling strafbaar voor de Overheid.
Hij meende, dat volkseenheid zonder gods
diensteenheid niet mogelijk was. Daarom be
schouwde hij de ketterij als politieke misdaad en
dus strafschuldig.
Zoo werd ook door Zwingli de gewetensvrij
heid niet uitgesproken. Zeer juist is echter het
geen Dr. Bavinck in dit verband opmerkt„Hoe
wel Zwingli hierin niet geheel vrij te pleiten is
en de ketterstraf goedkeurt, toch ligt in zijn
beginselen de vrijheid des gewetens opgesloten,
en het lag slechts aan de tijdsomstandigheden,
dat hij ze zelf niet duidelijk uitsprak. Dit kon
eerst toen in één Staat meer dan één confessie
(belijdenis) en godsdienstige richting ontstond,
en zoo het probleem zelf in de werkelijkheid aan
de orde werd gesteld."
Rijken zegen heeft Zwingli op zijn arbeid ge
noten. Van de stad, die hij zelf eens noemde
„de moeder van allerlei hoererij en zedeloos
heid", kon hij later getuigen, dat ze was een
heerlijke Christelijke stad, een eerbare bruid,
aan den Heiland door 't ware geloof verbonden
in veel deugd en godzaligheid.
Ontroerend is zijn levenseinde. Een jammer
lijke godsdienstoorlog was uitgebroken tusschen
de Roomsche katons (provinciën) en de kan
tons, die vóór de Hervorming hadden gekozen.
Bij Kappel werden de Zürichers totaal verslagen
en sneuvelde Zwingli, die als veldprediker de
slag had meegemaakt. Toen hij door een steen
en daarna door een speer getroffen, onder een
boom neerzonk, sprak hij „Is dit wel een on
geluk te noemen Het lichaam kunnen zij doo-
den maar de ziel niet". Zijn vijanden wekten
hem op de Moeder Gods en de heiligen aan te
roepen en zijn zonden voor een priester te biech
ten hij schudde echter ontkennend het hoofd,
waarop hem de doodsteek werd gegeven. Den
scherprechter werd gelast, het lijk eerst te vieren-
deelen en dan te verbranden.
Toch treffen we bij Zwingli ook andere
gedachten aan, waarin hij zijn tijd vooruit is.
De Overheid mag niet heerschen over de zielen
en gewetens der menschen. Dat kan ze niet, om
dat ze niet over het Woord Gods en de Chris
telijke vrijheid maar over het tijdelijk goed is
gesteld.
Z. A. B. W. M. KOK.
(Wordt vervolgd)
ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN.
Zaamslag, Maart 1932.
Reeds onderscheiden malen heb 'k in mijn
brieven gewaarschuwd tegen degenen, die geen
oog hadden voor den achteruitgang in ons ker
kelijk leven, en steeds voortgingen in onze pers
de lof te bezingen van eigen voortreffelijkheden.
Tot mijn blijdschap waren enkele Kerkbode
schrijvers het toch met mij eens, en namen met
instemming een deel van die artikelen over.
In den laatsten tijd nu daarom kom 'k op
dit onderwerp nog eenmaal terug beginnen
meer stemmen zich te verheffen tegen dit ijdel
roemen, en wint de overtuiging veld reden om
luide de loftrompet aan de mond te zetten is
er niet. Eer is er heel veel dat met vrees voor
de toekomst van onze kerk vervult.
Mannen als Prof. Grosheide (in het Noord-
Hollandsch Kerkblad) en Ds. Miedema (in de
Groninger Kerkbode) waarschuwen ernstig te
gen de meening, alsof we zoo vooruitgaan en
in zooveel opzichten bloei en wasdom vertoonen.
„Het is" aldus Prof. Grosheide „zeker
niet gewenscht om zulke feiten (van achteruit
gang) liefst te verzwijgen. Evenmin als het ook
maar eenige waarde heeft als met fictieve cijfers
nog een schijn van groei en toename in het ge
tal wordt opgehouden."
Eerst wordt aandacht geschonken aan het aan
tal leden onzer kerken.
Dit gaat achteruit. Langen tijd is het ledental
zoowat gelijk geweest met het ééntiende deel
van dat der geheele Nederlandsche bevolking.