FEUILLETON.
DIE UW LEVEN
I VERLOST
KERKNIEUWS*
de dwaasheid der geruchten zelve. Nuchterheid
en bezonkenheid is wel broodnoodig.
Paulus vermaant de Thessalonicenzen om niet
haastelijk bewogen te worden van verstand of
verschrikt. Zij lieten zich het hoofd op hol bren
gen en raakten opgewonden door allerlei geruch
ten en gedachten van menschen over de Weder
komst van Christus. In elk geval een zaak waar
voor het de moeite waard is warm te worden.
De geruchten, die de menschen nu het hoofd
op hol brengen staan hierbij een heel eind achter.
Tegen de bedenkelijke geruchteninfectie is voor
ons ook wel wenschelijk een injectie van het
apostolische woord „dat gij niet haastelijk be
wogen wordt van verstand of verschrikt".
Bovendien bedenke een ieder, dat deze ge
spannen tijd er niet is om van God dispensatie
te krijgen van het negende gebod. Ook in dezen
tijd van geruchteninfectie geldt„dat ik mijns
naasten eer en goed gerucht naar mijn vermogen
voorsta en bevordere".
PROF. Dr H. H. KUYPER.
Zaterdag 1 Februari is het een halve eeuw
geleden, dat Prof. H. H. Kuyper door zijn vader
Dr A. Kuyper bevestigd werd in het ambt van
Dienaar des Woords.
Een gouden predikantsjubileum te mogen vie
ren is weinigen gegeven. Wij wenschen Prof.
Kuyper met dezen bizonderen dag van harte ge
luk en bidden hem op zijn verderen levensavond
Gods zegen toe.
In ons kerkelijk leven neemt deze emeritus-
hoogleeraar onzer V.U. een vooraanstaande
plaats in. De geschiedenis van onze kerken en
van onze Synodes in de laatste halve eeuw is
voor een belangrijk deel met deze figuur ver
bonden.
Doorwrochte rapporten, eindelooze reeksen
adviezen zijn door hem aan onze kerken gegeven.
Hij heeft in den vollen zin des woords zijn leven
versleten in dienst der kerken. Het „bene meritus
de ecclesia" mag zeker van hem getuigd. Toe
gerust met een groote historische eruditie, staat
hij nog aan het kerkelijk front en geeft hij nog
week in week uit zijn voorlichting over actueele
kerkelijke vraagstukken. De moeilijke omstandig
heden, waaronder wij terecht gekomen zijn, heb
ben er toegeleid, dat hem thans nog een der
meest zware deputaatschappen is toevertrouwd.
De laatste tien jaren in ons kerkelijk leven zijn
voor Prof. Kuyper niet altoos aangenaam ge
weest. Hij was een veel omstreden en bestreden
figuur en is het nog ten deele. Er woei over ons
kerkelijk erf een sterke wind van radicalisme.
Prof. Kuyper is allerminst een radicale figuur
historici zijn dat nooit en zoo zag hij o.a.
gevaren in bepaalde beschouwingen onder ons
voorgedragen over het Kerkvraagstuk, Doop en
de bevoegdheid der meerdere vergaderingen.
Deze „leergeschillen" zijn onder ons nog niet tot
rust gekomen.
De toekomst zal leeren, wie hier de juiste weg
door het struikgewas der meeningen heeft ge
wezen. Maar zooveel is wel zeker, dat met de
beschouwingen van Prof. Kuyper op menig punt
ernstig rekening zal worden gehouden.
Moge het hem vergund zijn met andere voor
aanstaande mannen onze kerken veilig te leiden
door de Seylla en Charibdis van deze verwarde
tijden.
N. J. HOMMES.
GEREFORMEERD PROTESTANTISME.
IX (Slot)
Twee citaten.
Tot besluit een paar citaten van Dr A. Kuy
per Sr. uit de bekende Sione-lezingen -over het
Calvinisme. In de eerste van deze lezingen geeft
Kuyper een soort geschiedenis-filosofie over het
Calvinisme als diep historisch verschijnsel. We
zien den breeden blik en het geniaal combinatie
vermogen van den grooten auteur. Volgens Kuy
per toont de historie aan, dat het Calvinisme den
stroom van het menschelijk leven in een andere
bedding heeft overgeleid en het gelaat der volken
in hun samenleving veranderd en veredeld heeft.
Hij schrijft
„Ge behoeft u, om dit in te zien, slechts
af te vragen, wat er van Europa, wat er van
Amerika zou geworden zijn, indien bij de
^oor I
B. HENGELAAR
33)
Dan brachten de kranten het sensationeele
nieuws, dat het eskader de „Zeven Provinciën"
in zicht had gekregen. Men las van de sommatie
aan de muiters tot onvoorwaardelijke overgave,
van de weifelende houding der schepelingen,
dande eerste bom op het muiterschip. Ein
delijk de overgave der bemanning van de „Ze
ven Provinciën".
Nederland verbaasde zich, ergerde zich over
het gedrag der muiters en de christelijke pers
sprak haar vernietigend oordeel uit.
Maar middelerwijl ging de arbeiderspers voort
in haar organen stemming te maken tegen het ge
zag, bedenkelijk te coquetteeren met de „proleta
rische nationalistische revolutie" in Nederlandsch-
Indië. Sociaal-democratische bladen ontzagen
zich niet, ook gedurende de muitvaart opzettelijk
en welbewust het gezag te belagen, verdacht te
maken. Zij lieten niet af de revolutionair-opstan
dige groepen hier te lande en in Indië voor te
spiegelen, dat de S.D.A.P. zich niet onbetuigd
zou laten, dat er op haar te rekenen viel, ingeval
het tot daadwerkelijk verzet tegen de Overheid
moest komen.
„Wanneer de Indonesiërs een beroep op ons
doen", zei Kupers, „zullen wij het mogelijke doen
om hen te helpen."
Frits Kooijmans, in die dagen, zat vaak op het
constellatie van het midden der 16e eeuw
niet plotseling het Calvinisme, in heel West-
Europa tegelijk, boven den gezichtseinder
ware verschenen.
Ware het Calvinisme uitgebleven, zoo zou
Spanje de Nederlanden overweldigd hebben,
de Stuarts zouden in Engeland en Schotland
meester van het terrein zijn gebleven, in
Zwitserland zou de geest der halfheid den
triomf hebben behaald, en de levensaanvan-
gen van deze nieuwe wereld zouden een
gansch ander karakter gedragen hebben.
Tengevolge hiervan zou het evenwicht tus-
schen de Europeesche staten zich in de 16e
en 17e eeuw op geheel andere wijze hebben
gevormd.
Het Protestantisme zou zich op staatkun
dig gebied niet hebben kunnen handhaven
door niets zou de Roomsch-conservatieve
macht der Habsburgers, der Bourbons en der
Stuarts te stuiten zijn geweesten van de
vrije ontwikkeling der volken, gelijk wij die
thans in West-Europa en Amerika zagen
opkomen, zou kortweg geen sprake zijn ge
weest. Heel Amerika ware aan Spanje's
macht onderworpen gebleven. De geschie
denis van twee werelddeelen zou een geheel
andere, veel donkerdere zijn geweest, en zelfs
rijst de vraag, of in Duitschland de geest
van het Leipziger Interim niet de bovenhand
zou hebben herkregen om, over de brug van
een geromaniseerd Protestantisme allengs
ook het Noorden van Europa weder onder
de macht van wereldsche en kerkelijke over-
heersching te brengen.
De bewondering waarmee in de tweede
helft dezer (19e) eeuw de beste geschied
schrijvers zich telkens weer op de worsteling
van Nederland tegen Spanje wierpen, als
een der schoonste stoffen voor hun onder
zoek, is dan ook alleen te verklaren uit de
steeds veldwinnende overtuiging, dat, ware
destijds Spanje's overwicht niet door het
heroïsme van den Calvinistischen geest over
hoop geworpen, de geschiedenis niet alleen
in Nederland, maar in heel Europa, ja in
heel de wereld, een even pijnlijk verloop zou
hebben gehad, als dit verloop thans, dank
zij het Calvinisme, hartverheffend en ver
blijdend was. Terecht schreef Prof. Fruin
dan ook „In Zwitserland, in Frankrijk, in
Nederland, in Schotland, in Engeland, over
al waar het Calvinisme zich door het zwaard
moest vestigen, is het het Calvinisme ge
weest, dat den strijd heeft gewonnen"."
En even verder
„Denkt het u in, hoe eerst door het Cal
vinisme de psalm der vrijheid uit de benauw
de consciëntie naar de lippen drong hoe
onze constitutioneele burgerrechten eerst
door het Calvinisme veroverd en verzekerd
zijn en hoe tegelijk juist van West-Europa
die machtige beweging uitging, die weten
schap en kunst deed opbloeien, aan handel
en nijverheid nieuwe banen ontsloot, het
huiselijk en maatschappelijk leven opluister
de, den burgerstand tot eere verhief, den
werkman als van gelijken rechte naast zijn
patroon plaatste, de philanthropic welig deed
uitbotten, en boven dit alles door puritein-
schen ernst het zedelijk leven der mensch-
heid verhoogd, gereinigd en geadeld heeft,
en oordeelt zelf dan, of het aangaat dit van
God ons gegeven Calvinisme nog langer als
een afgespeeld drama naar de archieven der
historie te verbannen, en of het zoo ondenk
baar is, dat ditzelfde Calvinisme ons nog
maals een zegen heeft te brengen en een
schoone hope voor de toekomst in zich
sluit."
Niet onmogelijk, dat wij bezwaar gevoelen te
gen het opereeren met een geschiedenis-filosofisch
begrip van het Calvinisme en liever willen spre
ken over den invloed van de gezonde prediking
van het Woord en over de gunst des HEEREN
over ons volk, waardoor die opbloei van heel
het leven te voorschijn kwam. Ondanks zulk 'n
bezwaar kunnen we ten volle de krachtige over
tuiging van Kuyper deelen ten aanzien van de
beteekenis van het Gereformeerd Protestantisme.
bekende bovenkamertje, geslagen in doffe moede
loosheid, wanhopig neerblikkend op z'n kapot
geslagen leven.
't Bleek alles een illusie geweest te zijn.
Dan in zulke uren, dwong een onzichtbare
macht hem, terug te staren naar dat voorbije
rijke verleden, toen Elly er nog was. Dan leefde
hij voor een oogenblik weer op, herinnerde zich
nogmaals de storelooze geluksdagen met z'n
meisje, toen geen smart nog knaagde aan zijn
levensgeluk, toen hij in uitbundige blijheid z'n
Elly mocht drukken aan zijn hart.
In zulke momenten glansden even z'n matte
oogen op, dan voelde hij weer haar zoete nabij
heid, genoot weer in de herinnering van haar
trouwe toewijding, zag de spontane liefde weer
lachen en jubelen in haar stralende, donkere
oogen.
Die zalige roes duurde echter maar kort. Te
spoedig ontwaakte hij uit z'n geluksdroom, on
dervond dan wreed en meedoogenloos, dat het
alles voorbij was, onherroepelijk voorbij. Elly
was er niet meer, en de nameloos droeve tragiek
van haar plotse dood, van haar wegsterven durf
de hij zich nauwelijks realiseeren, om niet in
wanhoop te vervallen. Dat zij nü moest sterven
zoo jong in de levenslenteDat zij
moest sterven, terwijl het liep tegen de verkie
zingen. In een periode, waarin haar volle activi
teit zou zijn gevraagd, in een tijd, waarin men
haar eigenlijk niet kon missen nü kwam de
wreede dood haar halen.
Elly zijn Elly de rustelooze ijveraar voor
het Socialisme, het meisje, dat in deze- maanden
een intensieve werkkracht zou hebben ontwik
keld, dat meisje, dat met haar fijn-vrouwelijke
intuïtie, de proletariërs, de menschen-in-malaise
zou hebben gewezen op de idealen van de partij
dat meisje moest juist voor dien tijd zwichten
Toen Kuyper deze woorden sprak was het
1898.
Thans ruim veertig jaren later oordeelen ve
len, dat „het Calvinisme" zijn rol heeft gespeeld
op aarde. We weten het niet.
De arm des HEEREN is niet verkort.
In Kuypers dagen dachten velen trouwens ook
al, dat het „Calvinisme" tot het verleden be
hoorde, hetgeen toch niet juist is gebleken.
Brouwershaven. J. MEESTER.
V erbetering: Aan het slot van het vorig
artikel heeft het drukfouten-kaboutertje vreemde
fouten veroorzaakt. Kegeliaansch moet natuur
lijk Hegeliaansch. En Fickneaansch Frichteaansch
zijn.
EEN DOORDRINGEND GELUID OVER DE
OPLEIDING VAN BEDIENAREN DES
WOORDS.
Ongeveer terzelfder tijd werd èn in ons land
èn in duitsch Zwisterland door twee mannen van
naam het vraagstuk van de opleiding van predi
kanten aan de orde gesteld. Dit feit heeft de
aandacht getrokken ook van het apologetisch
tijdschrift Het Schild, dat onder het hoofd een
„Katholiek" geluid over de predikantenopleiding,
de aandacht heeft gevestigd op een paar artikelen
van Prof. Dr H. Kraemer van Leiden. Daarin
ging het om wat door den Leidschen hoogleeraar
wordt genoemd een vitaal vraagstuk, dat het
gansche leven der kerk raakt en dat goed bezien,
elk lid en elke gemeente tot in de gewone dage-
lijksche praktijk aangaat. Heb ik aan het hoofd
dit geluid niet nieuw genoemd, noch het gekwa
lificeerd als Gereformeerd, niettemin acht ik het
wel degelijk Gereformeerd en derhalve voor hen
die onderwezen zijn in onzen Catechismus, die
leert dat God in het vierde gebod „gebiedt dat
de kerkedienst, of het predikambt en de scholen
onderhouden wordt", niet nieuw. Prof. Kraemer
vermeldt, aldus Het Schild, met instemming som
mige uit Zwitserland stammende berichten over
hetzelfde vraagstuk, die zouden neerkomen op
de klacht „dat de kerk geen instrument bezit
voor de selectie van haar toekomstige dienaren
en dat zij het zuiver aan het toeval overlaat wie
tot den dienst der kerk toetreden". Brunner uit
Zurich zou daarover het volgend geluid hebben
laten hooren en als eisch gesteld, dat de kerk
zoowel positief als negatief op betere recruteering
beducht moet zijn. Hij zou daartoe „aanraden
daarover zelfs een onderzoek van persoonlijk en
pastoraal karakter" in te stellen, op grond waar
van zou kunnen vastgesteld worden welke can-
didaten wenschelijk zijn en welke niet om de
theologische studie aan te vangen".
Het zal dunkt mij tot voldoening en gerust
stelling kunnen strekken van degenen die met
eenige genoegdoening van Prof. Kraemers desi
derata lazen of hoorden, dat in de Gereformeerde
kerken van Nederland het opleidingsvraagstuk is
gebleken voor een vitaal vraagstuk van de eerste
orde gehouden te zijn, waaruit dan ook de strijd
daarover mag worden verklaard. Brunner moge
weten dat in de Gereformeerde kerken van ons
vaderland het door hem voorgestande persoonlijk
en pastoraal onderzoek aan het begin en aan het
einde staat van het onderzoek dergenen die zich
aanmelden om tot de lessen der theologische
Hoogeschool te worden toegelaten, immers zij
moeten, zoo luidt de eerste eisch, „een goed ge
tuigenis aangaande hun belijdenis en wandel
overleggen." Zulk een getuigenis draagt stellig
het karakter van „pastoraal onderzoek". Voorts
dienen zij voldaan te hebben aan een onderzoek
door de hoogleeraren der Theologische Hooge
school ingesteld naar de kennis der christelijke
religie volgens de belijdenis van de Gereformeer
de kerken. Draagt ook zulk een onderzoek niet
een pastoraal karakter? Tevens zal een onder
zoek worden ingesteld naar de beweegredenen
die geleid hebben tot de keuze van het ambt van
dienaar des Woords". Daarin moge Brunner vin
den zijn desideratum van het persoonlijk onder
zoek de door hem begeerde „instrumenten voor
de selectie" der toekomstige dienaren.
Prof. Kraemer heeft op zijn dringende en goed
omschreven suggestie, naar zijn eigen mededee-
ling, vrijwel geen weerklank ontvangen van de
zijde der Hervormde kerk. Wij daarentegen be
tuigen onze volle instemming daarmede, alsook
met de gedachte door Brunner geuit, dat, met
voor den doodden feilen.
Maar, het noodlot had hem willen treffen, en
hij, hij mocht nu niet in matte moedeloosheid
gaan neerzitten bij de scherven van zijn gebroken
leven, niet in trieste neerslachtigheid zijn ver
driet gaan uitkermen, al deed het nog zoo'n ziele-
pijn.
Hij moest verder streven. Hij stond immers aan
den ingang van het leven. Werken zou hij Niet
ledig zitten, nooit zich overgeven aan de smart,
niet zich verdiepen in z'n leed.
Verstrooiing moest hij zoeken, en dat deed hij
ook de laatste weken. Hij bezocht concerten,
ging naar schouwburg en bioscoop, en voorts
vergaderingen bijwonen, samenkomsten bezoeken
waar veel werd geredeneerd en gedebateerd,
waar je je zelf kon vergeten, waar je als klein
onbeduidend individuutje verdween in de groote
massa. Waar je gemeenschapsmensch leerde wor
den, minder lette op eigen nooden en verdriete
lijkheden.
Werken onafgebroken bezig zijn, ijveren
voor de partij, daar légde hij zich op toe. Nü,
vooral in deze weken, waar het liep naar de ver
kiezingen, nu bezocht hij arbeiders, trachtte hen
te overtuigen van hun sociale en politieke plich
ten. Nooit nog had hij zoo energiek, zoo ruste
loos gewerkt voor de partij. Hij wilde niet den
ken aan wat voorbij was, het was een mooie
droom geweest, maar dat was nu alles uit. Hij
wilde moedig vooruitblikken in de toekomst. En
immers, de arbeid zou hem tenslotte alle misère
doen vergeten, hem er weer bovenop brengen.
De tijd was een goede heelmeester van gesla
gen wonden.
Overdag had hij het druk op z'n kantoor,
vooral nu Kloosterhuis weer ziek lag, en het plan
bij den ouden heer rijpte ontslag aan te vragen,
's Avonds werkte hij dan veelal voor de partij.
volle erkenning van de groote waarde der theo-
logisch-wetenschappelijke vorming, deze alleen
en deze te eenzijdig op den voorgrond gesteld,
geen voldoende scholing is om in de gemeente
van Christus te dienen als herder en leeraar.
Ik weet wel, naar het karakter van den leeftijd
der eerst aankomenden, wil men wel eens graag
een kwinkslag debiteeren in de richting van dat
onderzoek naar de kennis van Gods Woord en
die van onze belijdenisschriften ook moet het
onderzoek naar de beweegredenen het wel eens
ontgelden later, zelf in de bediening gekomen,
worden ook deze dingen vaak anders bekeken.
Het pastoraal en personeel onderzoek wordt van
zóó groote waarde geacht, dat zij, die daarmede
als aankomelingen vaak minder ernstig rekening
hielden, als candidaten bij het praeparatoir exa
men dankbaar en blij waren te midden van een
breede kerkelijke vergadering getuigenis te mo
gen geven, hoe zij geleid zijn geworden en door
deze leiding bevestigd in de overtuiging roeping
te hebben ontvangen tot het ambt van de be
diening des Woords en der Sacramenten en tot
het door hen gewenschte herderlijk werk.
Hoe rijk gevoel ik mij dat wij aan onze Hooge
school naast de katheders voor dogmatiek en
historie, voor exegese en kerkrecht ook die heb
ben voor de praktische vakken. Aan onze Hooge
school is het niet zoo, dat wij zouden moeten
klagen „de eenige kant harer vorming die be
hoorlijke aandacht krijgt, is de wetenschappelijk-
theologische" en dat, wat Brunner noemt „gees
telijke sociale en specifiek-kerkelijke er veel te
stiefmoederlijk af zou komen", neen onze alma
matar verzorgt ook dat deel van de vorming
harer zonen met groote en bekwame zorg.
't Is daarom, dat wij menigmaal dankbaar en
blij huiswaarts konden keeren van een classis-
vergadering „met een examen" en soms haast
jaloersch waren, gelet op de vruchten van arbeid
aan de candidaten en van de studie door hen
besteed.
Aan de opleiding harer predikanten wordt in
de Gereformeerde kerken bizondere zorg besteed
en gezien ik in dit stukje op verzoek schrijf over
haar Hoogeschool, betuig ik als mijn diepe over
tuiging, dat de scholing aan haar genoten tot
ongemeenen zegen voor onze kerken is geweest,
en zal blijven.
G. KEIZER.
BEDANKT VOOR
MijdrechtO. W. Bouwsma te IJsselmuid-
Grafhorst.
Zending. In het verslag van de vergade
ring van de Classis Axel geplaatst in het vo
rige nummer der Zeeuwsche Kerkbode kwam
iets voor, dat zeker aller aandacht waard is. De
praeses toch deelde het verheugende bericht mee,
dat bij de familie van Ds en Mevr. van Nes de
tijding- was ingekomen, dat zij beiden het wel
maken en dat alle arbeid te Magelang ongehin
derd werd voortgezet. Dat de Classis dit bericht
met blijdschap heeft aangehoord, is wel te be
grijpen. Dikwijls is gevraagd weet gij ook iets
uit Magelang Doch steeds moest geantwoord
dat ons niets bekend was, hoe het daar reilde en
zeilde, omdat er geen connectie met Indië was.
Daarom zij op het bericht uit de Classis Axel
nog even de aandacht gevestigd, opdat de met
Middelburg saamwerkende kerken uit Zeeland,
Noord-Brabant en Limburg er nota van nemen
met grooten dank aan God, wat ook weer leide
om in het gemeentelijk gebed hen en alle Zen
dingsarbeiders en -arbeidsters trouw te gedenken.
Tevens zij de familie in Terneuzen er van ver
zekerd, dat hunne blijdschap over het ontvangen
bericht met dankbaarheid wordt gedeeld.
Het adres van de Geref. Kerk te Tholen
is thans M. W. Verkamman, scriba, Dalensche-
straat 2, Tholen.
Tot hulpprediker der Geref. Kerk te Was
senaar is benoemd Cand. M. N. de Wolf te
Voorburg.
De classis Amersfoort der Geref. Kerken
heeft praeparatoir geëxamineerd en beroepbaar
verklaard Cand. H. Teerink te Amersfoort.
Door noesten arbeid z'n smart verdrijven,
daarin oefende hij zich eiken dag, en dat zou het
geneesmiddel zijn voor z'n gefolterde ziel. Voor
al de omgang met partijgenooten zou hem z'n
leed doen vergeten, hem dwingen zijn aandacht
fel te concentreeren op het heden.
Frits Kooijmans, in die dagen, leefde politiek
intens mee. De zaak van de „Zeven Provinciën"
greep hem geducht aande kwestie liet hem
niet los. Avond aan avond zat hij verdiept in
krantenlectuur, en hij wenschte een objectief oor
deel te verkrijgen. Hij las ook de burgerlijke pers.
Collega Kloosterhuis had hem een anti-revolu
tionair dagblad ter hand gesteld. Dat durfde hij
tocli wel lezen „Gunst, waarom niet" had hij
geantwoord. En Kooijmans las „Onze regeering
moet in Indië krachtig optreden. En de vloot
moet tot op den allerlaatsten man toe volstrekt
gezuiverd worden van onbetrouwbaar personeel.
Het gezag moet worden hersteld. De autoriteit
moet zich weer laten gelden. Maar niet alleen
daarook hier in ons land. Wij kunnen nu zien,
waar het heen gaat, als de overheid niet meer
rekenen kan op wie in haar directen dienst zijn.
En nu weten wij wel, dat de overheid op de
christelijke mannen wel steeds rekenen kan.
Evenals op heel het volksdeel, dat de knie voor
den Christus buigt. Maar dan moet het ten allen
tijde wakker zijn. Afstand doen van alles, wat in
wezen het gezag ondermijnt. En hetvreest God,
eert den Koning, ten volle verstaan, vooral nu de
overheid ook in ons land voor zulk een gewel
dige taak wordt gesteld. Het is te hopen, dat
het gebeuren in Indië ons volk nu eens goed wak
ker schudt."
(Wordt vervolgd)