rj :::i
t t
f
Wm*\
III
No. 7.
Vrijdag 17 Augustus 1945
1e Jaargang
diM
1
aJlbs aiilas
Uitgave van de Particuliere Synode van de Gereformeerde
Kerken in Zeeland.
APOSTOLISCHE BEWOGENHEID.
BIBISIBBBHIII
BH
HBI
fllBSSBfiflBIBBIfl
BBBBISB
'"I
BSl
BBI1I9
!Nb»
IIBBfllBl
IHIBI58
SBB:
HUM
niBSeai
BEllREa
9U9III
Ill
BBBBIB
BBBBBByBIBipiB
1 li» J
huh;
Bit
Ell
BB
BBBBBiq
3BBBBBB
■■■i
■■■I
BBBBIB
Abonnementsprijsper halfjaar bij vooruitbetaling f 2,
Afzonderlijke nummers 9 cent. Advertentiën 20 cent
per regel.
Berichten, Opgaven Predikbeurten enz. tot Dinsdagmorgen
te zenden aan de Drukkers Littooij Olthoff, Spanjaard
straat, Middelburg. Telefoon 2438. Gironummer 42280.
Hoofdredacteur: Dr N. J. HOMMES. Redacteuren: Dsjoh. BOOIJ,
Ds W. M LE COINTRE, Ds A A. OOSTENBRINK en Ds.
J. A TIEMENS.
Drukkerij LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Dat het mij een groote droefheid en mijn
hart een gedurige smart is.
Rom. 9 2.
Alleen wie hoog staat kan diep vallen. En
de Heere had Israël op een hooge plaats ge
steld Het was het Openbaringsvolk van den
ouden dag bestemd om uit zijn schoot den
Verlosser der wereld voort te brengen. En
heeft het onder Gods voorzienige leiding aan
die bestemming beantwoord, dan keert het
zich tegen zijn eigen zaligheid door de uit
hem geboren Verlosser te slaan aan het kruis.
Daarin is Israels diepen val.
En wel hebben duizenden zich op de pre
diking van Petrus bekeerd, doch het meeren-
deel bleef volharden in zijn Christusverwerping.
Daarover is Paulus, zoon van Israël, die het
aanvankelijk volgde op het pad der dwaling
tot hij door Jezus gegrepen werd, grootelijks
bedroefd.
De afstand tusschen hem en zijn onbekeerde
broederen naar het vleesch is wel heel groot
geworden Die zij verwerpen is hem alles ge
worden Er ligt een diepe breuk tusschen den
apostel van Jezus Christus en dat deel van
het joodsche volk dat in groote vijandschap
staat tegenover de gemeente des Heeren. De
tegenstelling kan moeilijk scherper zijn. En
toch, ondanks die groote afstand, die diepe
breuk, die scherpe tegenstelling, houdt Paulus
zijn broederen naar het vleesch vast in de
liefde.
En neen, dan is in de boven opgeschreven
woorden niet een man aan het woord, die
zich door zijn gevoel laat overheerschen. Veel
eer is het een apostolisch getuige-
n i s dat onder de leiding des Geestes in de
Heilige Schrift is opgenomen, ons nuttig tot
leering en onderwijzing.
Hier is Apostolische bewogenheid.
Paulus spreekt i n Christus. Zijn liefde tot
het vleeschelijk Israël is verwant aan de liefde
van Christus, die tot de behoudenis voor zijn
volk zich kruisigen liet.
In den strijd om de waarheid moeten de
dingen soms scherp worden gesteld en gezegd.
Paulus doet het in ditzelfde hoofdstuk. Maar
in ons zij en blijve toch iets van die apos
tolische bewogenheid die in groote droefheid
en gedurige smart den dwalenden broeder
blijft vasthouden in de liefde.
Is dat niet de eisch aan allen aan welke
zijde we ook staan
In zijn apostolische bewogenheid volhardt
Paulus in het gebed tot God voor Israël tot
hunne zaligheid en wordt daar iets van in
ons gevonden, dan zal het gebed in de binnen
kamer, in de huiskamer, in de saamvergaderde
Gemeente, niet ontbreken „Geef ons weder
de vreugde Uws heils".
„Doe wel bij Zion naar Uw welbehagen,
bouw de muren van Jeruzalem op."
v. H.
BEGINSELNARCOSE
of
De overgang der zeven Amsterdamsche
Predikanten naar de S.D.A.P,
in.
Wij willen thans nader overwegen de motiveering
waarmede de Amsterdamsche predikanten hun over
gang naar de S.D.A.P. voor het Nederlandsche Volk
en dus ook voor Kerk en belijders van de noodzaak
eener Christelijke politieke activiteit meenen te kunnen
rechtvaardigen.
Naar onze overtuiging is deze motiveering niet
bestand tegen de feiten en gaat zij ernstig mank aan een
smartelijk onbillijke bejegening en beoordeeling van
het aandeel der Kerk in de activeering eener ware
Christelijk-politieke activiteit.
En dat niet alleen, maar zij is evenzeer een pijnlijke
miskenning van wat in de hitte van den strijd de
Christelijke Politiek temidden van veel gebrek en
zonde, tot waarachtig heil van ons volk heeft tot
stand gebracht.
Daarom is ten spijt van den ernst en de goede be
doeling, ten spijt ook van het beroep op het christe
lijk geweten, de genomen beslissing der Amsterdamsche
predikanten zulk een droef feit.
Hun beslissing toch is in haar consequentie een
bewust afscheid en afkeuring van wat duizenden
Christenen naar diepste levensovertuiging in verleden
en heden zagen en zien als roeping van Gods wege
ook in den vaak harden en döö'rnigen strijd voor sociale
gerechtigheid.
Voor zulk een stap mag men toch wel ernstige en
doorslaande argumenten hebben. Dit mogen wij van
ieder verwachten stellig van geestelijke leidslieden als
deze predikanten zijn.
Aleer men openlijk breekt met en den oorlog ver
klaart aan een vorm van christelijk samenleven en
strijden in politiek en sociaal opzicht, dit recht en
deze roeping wil ilj in abstracto erkennen - moet
men toch wel klaar en duidelijk kunnen aantoonen, dat
de gangbare vorm zoo corrupt en zoo gedeformeerd
is, dat deze in stee van de zaak van het Evangelie
te dienen haar ten zeerste schaadt.
Dit geldt temeer als het een vorm betreft, die niet
maar enkele honderden, maar honderdduizenden onder
ons volk innerlijk bond en nog bindt. De daad der
Amsterdamsche predikanten is ten diepste zulk een
aanklacht tegen heel de structuur van het christelijk
politiek 'en sociaal streven. De bewijslast rust op den
aanklager. Daarom hebben wij het recht te vragen
naar bewijzen en waar deze niet geleverd zijn, hun
daad als roekeloos en beginselloos te veroordeelen.
Het smart ons dat wij tot deze laatste conclusie
moeten komen en moeten zeggen, dat de Amsterdam
sche predikanten geheel in gebreke zijn gebleven ook
maar in de verste verte te bewijzen dat de onder ons
gangbare en gelukkig nog honderdduizenden bindende
christelijke politiek volkomen vruchteloos, ja schade
lijk zou zijn. Pas als dat bewezen ware, was er aan
leiding geweest om naar nieuwe vormen van politieke
actie te streven en dan nog zou het zeer de vraag zijn
of een onderdak zoeken bij de S.D.A.P., welke histo
risch zoo zwaar belast is met een sterk anti-christelijke
levensbeschouwing, wel de aangewezen weg is voor
de eenvoudige en klare ontvouwing van het christelijk
beginsel.
De argumentatie is wel ver van eenig bewijs.
Zelden hebben wij voor een ernstige stap van geeste
lijke leidslieden, een zoo zwakke en vage moti
veering gelezen. Er ligt als wij denken aan het feit,
dat dit stuk van de hand van predikanten komt, een
wonderlijke tegenstelling in. Eenerzijds is er bij deze
Dienaren van het Evangelie een donkere aversie tecfen
een christelijke politiek, die de antithese voor of tegen
den Christus stelt, anderzijds is er een mild en zonnig
optimisme ten aanzien van vernieuwing en bekeering
der S.D.A.P. van het vroegere marxisme en de klas
senstrijd. Vraagt men naar de bewijsgronden voor
deze houding, dan verliest men zich in vage (en
zwevende terminologie. Wij verstaan dit niet. Zeker
nu niet, nu God ons in een wereld laat leven, die eiken
dag haar onmacht demonstreert en door haar onmacht
ongewild getuigenis aflegt van het feit dat de orde
ning van het leven zonder Jezus Christus niet gaat.
De nood van onzen tijd is wel de meest aangrijpende
apologie van de waarheid van het Evangelie. Moet
dan juist nu niet met des te meer klem en kracht ook
in de politiek dat Evangelie de eenige alles beheer-
schende stemvork zijn?
Maar waarom dan een verlaten van de christelijke
partijpolitiek en de overgang gemaakt naar een partij,
die in haar program met geen woord rept over Hem,
die tot ons menschen gezegd heeft: „Zonder Mij kunt
gij niets doen"?
„In de motiveering der zeven Amsterdamsche predi
kanten heet het: „Dit leven zalgelijk reeds vóór den
den oorlog elk jaar duidelijker werdgrootendeels be
paald worden door de simpele vraag van het bestaan:
een sober maar menschwaardig bestaan." Het waar
heidselement in deze bewering willen wij gaarne er
kennen. Wij geven volmondig toe als verderop gezegd
wordt: „het staat wel vast dat het sociale vraagstuk
voorshands alles beheerschen zal." Toch achten wij
boven geciteerde uitspraak niet gelukkig, ja om haar
eenzijdig verabsoluteerende vorm niet onbedenkelijk.
Naar ons oordeel is het zeker nu, nu wij gemarcheerd
hebben langs de afgronden der demonen van het
kwaad, niet ongevaarlijk om zoo zonder meer de stel
ling te poneeren dat het leven grootendeels bepaald
zal worden door de simpele vraag van het bestaan.
Indien dit waarlijk zoo zal worden en de vraag en
het zoeken van de hoogere dingen steeds meer ver
drongen zal worden, dan achten wij dit een verarming
van het leven. Een menschelijke samenleving, die geen
hoogere hunkering zal kennen dan de koestering van
het lijf, geen hoogere idealen dan die der sociale
levensvormen, mag uitwendig mooi zijn, zij zal een
geestelijk vacuum met zich mede brengen, dat eerder
dan men vermoedt ook de „sociale gerechtigheid"
volkomen steriel zal maken. Van Goethe is het ge
vleugelde woord:
Hunger und Liebe
Sind die Weltgetriebe.
De diepe waarheid daarin verscholen, zou ik niet
gaarne ontkennen, maar deze uitspraak als de heele
waarheid te aanvaarden mag onder geen beding. Dan
wordt ze een gevaarlijke leugen. Wanneer deze in
derdaad sterke driften van het menschenleven niet aan
hoogere waarcfen worden gesubordineerd, dan worden
ze uiterst gevaarlijk. Zonder de rem der hoogere
dingen, worden zij ook bij volledige verzadiging zeer
gevaarlijke machten. Wie leeft bij Schrift en historie,
die weet dat de natuurlijke neiging van den-mensch
om op te gaan in de vraag: „wat zullen wij eten en
wat zullen wij drinken en waarmede zullen wij ons
kleeden," waarlijk niet gevoed behoeft te worden. Zij
is bij ieder onzer zelfs zoo sterk, dat onze Heiland
ons gewaarschuwd heeft om toch geen slachtoffer van
haar te worden. Hoe waarschuwt dezelfde Bijbel, die
ons bladzijde op bladzijde soms tegendondert de eisch
van sociale gerechtigheid, hoe waarschuwt hij tegelijk
tegen een ondergaan in en een verzwolgen worden
door de vragen van het horizontale leven.
Wie kent niet de waarschuwende woorden van den
Zaligmaker: „Zoekt eerst het Koninkrijk Gods, en
Zijne Gerechtigheid"?
Wie weet niet van dat andere woord uit Zijn mond:
„Wat baat het een nïensch, als hij de geheele wereld
ook de wereld van het sociale vraagstuk wint
en lijdt schade aan zijn ziel"?
Deze Evangeliewoorden schijnen heel de brandende
sociale kwestie haast verlammend te relativeeren, hoe
wel dat niet de bedoeling is niet fel genoeg kan
tegen zulk een exegese, vooral wanneer ze stamt uit
burgerlijke verzadiging en kortzichtigheid, geprotesteerd
worden maar zij staan daar en moeten blijven staan
en blijvend ingehamerd worden als een manend teeken
aan ons sociaal gericht geslacht, dat het verloren is
met al zijn socialen strijd en overwinningen, wanneer
het niet de hoogste dingen de vreeze des Heeren,
het allerhoogste en eeuwig goed als Zijn hoogste
rangorde erkent.
Weten deze Amsterdamsche predikanten dan deze
dingen niet? Het zou al te naief zijn dit ook maar een
oogenblik te veronderstellen. Onder hen zijn theologen
van formaat, die door hun geschriften wel andere ge
tuigenis kunnen afleggen.
Mijn ernstig bezwaar is veel meer dat zij de dingen,
die zij zoo goed weten, hier in deze motiveering van
hun zoo verantwoordelijke stap zoo simpel voorbij
gaan. Opvallend is in dit verband bij zoo sterke ac-
tentueering van het sociale vraagstuk de volgende
zinsnede:
„Afgezien van de vraag in hoeverre men in den
strijd van de massale formaties, bij de taak de menigte
te voeden en te leiden, religieuze en cultureele in-