Moderne aardappelverpleging
ZJetó over de benodigde apparatuur voor de
Bestrijding made van de
uienvlieg.
ZAAD- OF GRONDBEHANDELING
191
Na de Laiidbouwdebatten.
Ook Uw zaaizaad
via de coöperatie
BIG BEN SCHOKKER
ZELKA SCHOKKER
ZATERDAG 30 MAART 1957
Naar aanleiding van het artikel „Moderne aard
appelverpleging" in het Lar.dbouwverslag van
Zeeuws-Vlaanderen 1956* zijn nogal wat vragen
gekomen en wel over:
le. de spoorbreedte van de trekker.
2e. de te gebruiken apparatuur.
DE SPOORBREEDTE VAN DE TREKKER.
Poot men met een drierijïge machine, dan moe
ten de wielen van de trekker bij het poten en ver-
plegen van de aardappelen over drie rijen heen
lopen. Bij een rijenafstand van 65 cm vereist dit
een spoorbreedte van de trekker van 1.95 m. Lang
niet alle trekkers kunnen hieraan voldoen. Door
het aanbrengen van hulp. of vulstukken tussen
velg en schijf of op de as van het trekkerwiel moet
het toch wel mogelijk zijn om de vereiste spoor
breedte te verkrijgen. Een goede dealer zal dit
zeker op de één of andere manier voor elkaar
krijgen.
DE TE GEBRUIKEN APPARATUUR.
In bovengenoemd artikel is het apparaat van de
heer Ramondt beschreven en gedeeltelijk afge
beeld. (Blz. 15 foto no. 4). Onder de trekker is een
raamwerk aangebracht, dat bestaat uit twee ach
ter elkaar liggende U-balken van 60 mm. Elke
schoffel is, door middel van een driehoekstuk, vast
aan het raamwerk bevestigd. De driehoekstukken
zijn onder aan beide balken gemonteerd. De schof
fel is een zware ganzevoet ter breedte van 16 a 17
cm. Drie schoffels, welke we samen als één element
beschouwen, bewerken de grond tussen twee aard-
appelrijen. Vier elementen zijn nodig, wanneer met
een drierijïge machine gepoot is. We kennen dit
ook bij de wiedmachine. De schoffels tussen de
aansluitrijen worden wat nauwer gesteld dan die
van de middelste elementen. Deze laatste worden
bij de eerste bewerking na het poten op een afstand
van 45 tot 48 cm geplaatst. De punten van de schof
fels staan een weinig trekkend. Het gehele appa-
raat wordt ondersteund door twee steunwielen,
welke juist vóór de buitenste elementen bevestigd
zijn. Deze steunwielen zijn nodig voor een juiste
diepteregeling en moeten vóór de schoffels gesteld
zijn, daar anders het apparaat de neiging heeft voor
over te trekken.
Op de trekker van de heer Ramondt is het schof
felapparaat onder de trekker bevestigd, terwijl
achter de trekker een balk is aangebracht waaraan
vier aanaarders gemonteerd zijn.
Door een aantal landbouwers in Zeeuws-Vlaan
deren is in 1956 aan de aardappelverpleging ook
wat meer zorg besteed, soms met apparaten, afwij.
kend van dat van de heer Ramondt. De resultaten
waren nogal verschillend en in bijna alle gevallen
zo, dat van direkt in de zak rooien nog geen sprake
was. De heer Ramondt heeft dit wel bereikt. De
vraag kan gesteld worden of dit nu alleen te wijten
is aan het apparaat.
In het reeds eerder genoemde artikel worden een
hele reeks van punten genoemd, die minstens even
belangrijk zijn, zoals najaars- en voorjaarsgrond
bewerking, diepte van poten, juiste moment van
verpleging enz. Hierop gaan we niet nader in, daar
we het verder alleen over het apparaat willen heb
ben. Bij dit laatste zijn de volgende punten van
belang
le. zware ganzevoeten met een werkbreedte van
15 tot 17 cm.
2e. de ganzevoeten moeten bijna vlak lopen.
3e. het verplegingsapparaat moet ondersteund
worden door steunwielen. Zitten de schof
fels aan een vast raam, dan zijn er twee
steunwielen nodig, die het beste voor de bui
tenste elementen geplaatst worden.
4e. tussen verplegingsapparaat en aanaarders
moet voldoende ruimte zijn, daar anders de
gemaakte losse grond gaat ophopen (strop
pen).
5e. de aanaarders mogen nooit dieper dan de
schoffels lopen.
Bij lang niet alle trekkers is het mogelijk het
verplegingsapparaat onder de trekker aan te bren
gen. In zo'n geval zal dus alles achter aan de trek.
ker gebouwd worden, b.v. aan de driepuntsbevesti
ging. Het verplegingsapparaat kan dan ongeveer
hetzelfde zijn als dat van de heer Ramondt. In
plaats van twee zal men dan drie balken moeten
nemen, waarbij aan de derde (achterste) de aan
aarders gemonteerd worden. Het geheel wordt dan
een wat langer raamwerk. Men zorge er voor, dat
de steunwielen vóór het verplegingsapparaat ko.
men en dat er voldoende ruimte is tussen de twee
voorste en de derde of achterste balk. Hoe groot
deze afstand moet zijn is niet bekend, maar tussen
tweede en derde balk toch wel 40 cm.
Ook zorge men er voor, dat het gehele apparaat
vlak kan blijven lopen, dus niet afhankelijk van de
Dit artikel werd geplaatst in het Zeeuws Landbouw
blad van 26 januari 1957.
stand (in lengterichting) van de trekker. Een losse
topverbinding (sleuf) zal daarom wel noodzakelijk
zijn. Ook het aanspanningspunt van het apparaat
zal een grote rol spelen. Daar we hieromtrent nog
over te weinig ervaring beschikken, zal dit uitge
probeerd moeten worden. Het gaat dus eigenlijk
alleen om de bevestiging van en de ruimte in het
raamwerk.
Naast het genoemde verplegingsapparaat van de
heer Ramondt zijn er vorig jaar ook enkele land
bouwers geweest, welke gebruik gemaakt hebben
van zware Schmotzer parallellogrammen. Aan elk
parallellogram kunnen drie ganzevoeten bevestigd
worden. Ook hiermede is zeer zeker wat te berei
ken. Aparte steunwielen zijn dan niet nodig, daar
aan het parallellogram zelf reeds een steunwiel
aangebracht is. De vraag is of een normale wied-
balk, waaraan deze parallellogrammen bevestigd
worden, stevig genoeg zal zijn.
Ook zijn er enkele bedrijven geweest, welke met
een paardenwiedmachine of vorentrekker een in
tensieve aardappelverpleging hebben toegepast.
Aan de wiedbalk had men dan soms ook drie ganze
voeten per te verplegen rij aangebracht. De resul
taten waren in sommige gevallen behoorlijk. Ook
in dit geval zal men een stel schoffels (element)
meer moeten gebruiken dan het aantal rijen per
werkgang bij het poten.
Is er dus met een drierijïge machine gepoot, dan
dienen er vier elementen bij de verpleging gebruikt
te worden. Bij dit paardenwerktuig zal men het
verplegen en aanaarden wel niet te gelijk uitvoe
ren, wat bij de trekker wel mogelijk is.
Wanneer men met een intensieve verpleging van
de aardappelen begint, moet men er niet op reke
nen, dat het eerste jaar het resultaat zo groot zal
zijn, dat direkt in de zak gerooid zal kunnen wor
den.
Daarom zijn de volgende punten van groot be
lang:
le. Proberen.
2e. In die grond kijken.
3e. Volhouden.
Axel, 18 maart 1957.
J. SCHEELE,
R. L. V. D., Axel.
Ieder jaar opnieuw worden vele percelen uien
aangetast door de made van de uienvlieg. De scha
de is dikwijls groot. De aantasting door de „maden"
komt zowel bij zaaiuien als bij plantuien voor. Ze
komt tot uiting in het wegvallen van planten. Door
middel van een zaad- of grondbehandeling kan de
schade praktisch geheel worden voorkomen.
Zaai-uien. Bij zaai-uien wordt een zaadbehandeling
toegepast. Hiervoor wordt gebruikt dieldrin-spuit
50%. Per kg uienzaad is 100 gram dieldrin 50% no
dig. Om dit poeder goed aan het zaad te doen hech
ten wordt het zaad bevochtigd met 100 cc water per
<>kg zaad. Nadat het bevochtigd is kan de behande
ling met dieldrin uitgevoerd worden in een droog-
ontsmettingstrommel. Is die niet aanwezig dan
mengt men zaad en poeder, b.v. in een zaaibekken
(rubber handschoenen gebruiken!).
De zaaibehandeling dient steeds kort voor het
zaaien plaats te hebben. Indien het zaad tevens
ontsmet wordt met TMTD of kwik tegen kiem- en
bodemschimmels, dan moet dit geschieden vóór de
behandeling met dieldrin.
Plantuien en zilveruien. Ook hier kan voor zaadbe
handeling dieldrin-spuit 50% gebruikt worden. Om
dat bij de teeltwijzen van deze uien echter veel zaad
gebruikt wordt, is de zaadbehandeling vrij duur.
Daarom wordt hiervoor een grondbehandeling aan
geraden, waarvoor aldrin-vloeibaar 25% gebruikt
kan worden. De hoeveelheid is 15 liter per ha. te
verspuiten in 150 liter water. Dit om verdamping
te voorkomen. Deze bestrijding wordt dus ook vóór
het zaaien uitgevoerd.
Oude methode heeft afgedaan. De voorheen toege
paste methode van zaadbehandeling met een lijm-
oplossing en DDT had verschillende bezwaren. Het
was erg omslachtig, terwijl bovendien dikwijls
moeilijkheden met zaaien en opkomen voorkwa
men. Vooral bij zwak uienzaad had dé oude metho
de soms funeste gevolgen.
Al deze bezwaren behoren met de bovengenoemde
middelen en methoden tot het verleden. Er is dus
thans geen bezwaar meer om uw uienzaad te be
handelen. Integendeel, het advies is: „Zaait geen
onbehandeld uienzaad
Heinkenszand, 18 maart 1957.
De Assistent A. bij de R. L. V. D.,
J. T. ANDRINGA.
Zelden zullen na 1945, het einde van de tweede
wereldoorlog, zovele boeren ten plattelande het
parlementaire nieuws gevolgd hebben als de laat
ste weken het geval is geweest. Men moet terug
gaan tot de crisisjaren vóór 1940 om deze inte
resse weer te vinden, behoudens het feit dat toen
op het platteland nog veel minder dagbladen ge
lezen werden en men meer op 't Landbou wblad aan-
gewezen was. Thans zullen er weinig plattelands
gezinnen zijn waar niet een of ander dagblad
over de vloer komt en anders zorgt de radio wel
voor een overvloed van dagelijks nieuws in de
omgeving van het weerbericht.
Men kan daarenboven niet zeggen, dat de pers
geen aandacht geschonken heeft aan de land-
bouwaffaire, zoals onze Zuiderburen plegen te
zeggen. En evenmin als men zou mogen klagen
over deze belangstellingis dat in het algemeen
het geval met instelling en commentaar. Er was
begrip voor de noden van een in de hoek waar de
slagen vallen terechtgekomen boerenbevolking
op het toch waarlijk niet zo eenvoudige moment,
dat van iedereen de koorden van de beurs wer
den aangehaald.
Voor de aandachtige lezer zullen uit de versla
gen wel enkele hoofdlijnen duidelijk geworden
zijn. De blokkeringskwestie en de voorwaarden,
die men daarbij wilde stellen, doch die weer door
de Regering teruggenomen moesten worden, daar
van is de betekenis wel tot velen doorgedrongen.
Ook de zaak van de melkprijsverhoging en het
gemanoeuvreer met de belastingopslagen daar
omheen, is wel uit de doeken gekomen. Doch
anderzijds zal men toe moeten geven dat de on
derhavige problemen zo razend ingewikkeld zijn
geworden, dat het meer dan de grote massa alleen
verre boven de pet gaat.
Het belangrijkste voor de boer is, dat er einde
lijk prijzen uit de bus gekomen zijn, hogere prij
zen dan tevoren. Wanneer we na willen gaan,
wat de invloed ten gunste daarvan zal zijn op het
Zeeuwse boerenbedrijfdan moeten we aandacht
besteden aan een drietal punten:
1. De opbrengsten.
2. De algemene conjunctuur.
3. De verbetering ingevolge de beslissingen van
thans.
Ten aanzien van het eerste punt moeten we,
zoals steeds, afwachten. We hebben twee slechte
jaren kort achtereen gehad, 1954 en '56. Een goede
oogst in het komende seizoen kan veel opbeuren,
doch is geenszins een waarborg voor een goede
geldelijke opbrengst.
Ook ten aanzien van de algemene conjunctuur
moeten we afwachten. De agrarische overschot- i
ten van voor de Nederlandse landbouw zeer be
langrijke produkten zijn, vooral bij de granen,
practisch nog onverminderd aanwezig. Hoe het
prijsverloop van grondstoffen en bedrijfsmidde
len zich verder zal ontwikkelen, hangt nog steeds
samen met de toestand in het Midden-Oosten,
Een verlaging van grondstoffenprijzen zou ook in
de landbouw-verbruikssector enig soulaas kunnen
bieden.
Wat het derde punt betreft, we moeten ons
geen overdreven voorstellingen maken van de
prijsverbeteringen, die er thans gekomen zijn. Ze
zijn procentueel belangrijk. Doch op een bedrijf
met 30 ha bouwland, waarvan 5 ha suikerbieten
en 6 ha tarwe, krijgt men f2500,— meer in
komsten uit de vaste prijzen. Daartegenover staat
weer voor een gedeelte een hogere loonpost. De
indruk, die we uit de voorlopige geruchten om
trent vele bedrijfsuitkomsten over 1956 krijgen, i$
deze, dat dan 2500,meer geen uitkomst kari
bieden. Wat veel belangrijker is voor de bedrijf s-
uitkomsten van de Nederlandse boer is een nor
male of bovengemiddelde oogst en vooral een ex
portmogelijkheid en een exportpeil, dat enig be
drijf soverschot toelaat. En tegenover dit laatste
staat de Regering met hoeveel goede wil ook,
vooralsnog vrijwel machteloos.
A.
(Advertentie.)