^'Tlotulsn
m
ZEEUWS LANDBOUWBLAD
van de bijzondere Hoofdbestuursvergadering van de Zeeuwse Landbouw
Maatschappij, gehouden op maandag 18 maart 1957 in de „Prins van Oranje"
te 14 uur te Goes.
(Slot.)
MELKPRIJS
De Voorzitter geeft hierna het woord aan de heer
M. de Bruijne, die een aantal mededelingen zal doen
©ver de totstandkoming van de nieuwe melkprijs.
De heer De Bruijne wijst met betrekking tot de
melkprijs op een drietal belangrijke stukken, name
lijk het S. E. R.-rapport over de melk, het S. E. R.-
rapport inzake de bestedingen en de brief van de
Regering aan de Stichting van den Arbeid. Er
heerste een zekere ongerustheid, dat de veehouderij
bij alle te nemen maatregelen het kind van de
rekening zou worden. Dit zou, juist in een tijd,
waarin de verhouding producentenbelangen contra
consumentenbelangen scherper afgetekend is dan
voorheen temeer schade doen. Het was dan ook van
groot belang, dat de groep producenten binnen het
Landbouwschap eensgezind naar voren trad.
De heer De Bruijne wijst er vervolgens op, dat
in de extra bestuursvergadering van de Hoofd,
afdeling Veehouderij de melkprijsgarantie 1956/'57
«uitvoerig besproken is. Daarbij kwam men tot de
conclusie, dat, hoewel de financieel-economische
positie van Nederland temporisatie bij de verwezen
lijking van de voorstellen van het Landbouwschap
inzake de uitgangspunten voor de kostprijsbereke
ning en de beloning van de landarbeid noodzake
lijk maakt, het streven gericht moet zijn en blijven
op een volledige realisering hiervan. Men was van
mening, dat als basis voor het garantieniveau ge
nomen moet worden het gemiddelde van de kost
prijs van 28,50 van de weidegebieden, exclusief
kleiweidegebieden enerzijds en van de kostprijs
van 29,10 voor de zandgebieden anderzijds. Dit
gemiddelde is 28,80 per 100 kg melk met een vet
gehalte van 3,7 Opgemerkt zij hierbij, dat het
niveau van de landelijk gemiddelde kostprijs, name
lijk 28,35 niet geheel juist en te laag is voor onge
veer gedeelte van de geproduceerde melk, voor
zover het kostprijsgebieden betreft. Bovendien is
de laatste jaren gebleken, dat de feitelijke garantie
prijs tengevolge van de kosten, voortvloeiende uit
de gedeeltelijke toeslag voor de overgangsgebieden
hoger was, dan het niveau van de landelijk gemid
delde kostprijs.
Bij de voortzetting van dit toeslag beleid door de
Overheid, aldus de heer De Bruijne, zou dit in nog
sterker mate het geval zijn, namelijk doordat de
gemiddelde kostprijs van alle weidegebieden, dus
met inbegrip van de kleiweidegebieden niet repre
sentatief is voor een groot gédeelte van de melk-
produktie in de weidegebieden.
Immers, de gemiddelde kostprijs in alle weide
gebieden is 27,35, terwijl die voor de weidege
bieden, exclusief de beide klei-weidegebieden 28,50
js.
De heer De Bruijne deelt verder mede, dat de
hoofdafdeling inzake de verrekenprijs voor de in
consumptie te brengen melk geadviseerd heeft deze
te stellen op 30,90 per 100 kg met 3,7 vet, waar
bij rekening is gehouden met een verhoging van
de landelijk gemiddelde kostprijs met 0,40 per
100 kg wegens herstel van grondrente.
De aanvankelijk aangehouden winstmarge we
gens het karakter van een vaste prijs (ten bedrage
van 2,dient verhoogd te worden met een be
drag van circa 0,15, overeenkomende ipet de alge
mene kostenstijging in Nederland, sedert het tijd
stip, waarop de verrekenprijs ingesteld werd.
Men komt dan aan de volgende cijfers: Gewogen
gemiddelde kostprijs ƒ28,35 per 100 kg melk met
3,7 vet; herstel van grondrente ƒ0,40 en marge
van 2,15, in totaal derhalve van 30,90. Hierbij is
geen rekening gehouden met een eventuele blok
kering van een deel der gelden van 0,80. welke
inmiddels evenwel is vastgesteld. Uiteindelijk komt
men dan aan een bedrag van 30,10.
Uitvoerig gaat de heer De Bruijne vervolgens in
op de uitgangspunten voor de kostprijsberekenin-
gen en de beloning van de landarbeid, waarbij met
de volgende factoren rekening is gehouden:
1. Automatische kostprijsstijging voor de melk
prijs 1956/1957, zulks ten opzichte van 1959/1956;
2. Verhoging van de landarbeidersionen met 3
tn 2%;
3. Herwaardering van grond- en bedrijfsgebou
wen, die leidt tot een pachtverhoging van 40,
per ha, zowel voor de weide, als voor de zandge
bieden;
4. Beloning van de boer van maximaal 7.200,
voor de weidegebieden en 6.400,voor de zand
gebieden.
Met een tweetal correctiefactoren, namelijk de
©veruren en de gewijzigde verhouding betreffende
«de geproduceerde melk in de weide- respectieve
lijk zandgebieden is rekening gehouden.
Een en ander resulteerde in de volgende 4 moge
lijkheden
a. Een algemene garantieprijs van 28,35 met
3,7 vet.
b. Een algemene garantieprijs met toeslagen.
c. Toeslag op eerste hoeveelheid melk.
d. Een algemene garantieprijs op basis van het
gewogen gemiddelde van de weidegebieden
(exclusief kleiweide) en van de zandgebieden.
De heer De Bruijne besluit zijn mededelingen met
de volgende eindconclusie. De garantieprijs is door
de Minister vastgesteld op ƒ28,40 (afgerond). Op
verzoek van het Landbouwschap kan deze prijs ge
differentieerd worden toegepast.
De Minister is bereid de weide- en zandgebieden,
neerkomende op 80 van het totaal, een prijs te
doen toekomen van 28,80 en de rest', derhalve de
kleiweidegebieden (circa 20%) met een prijs van
27,te laten uitkomen.
Hoe dit prijsverschil opgelost moet worden is nog
niet nader geregeld. Ook over hetgeen men met
het te blokkeren bedrag ad 0,80 moet doen, is
nog niets bekend.
De heer De Bruijne wijst er op, dat het te ver zou
voeren in deze vergadering in te gaan op de
kwestie, hoe men in detailpunten tot de genoemde
kostprijzen is gekomen.
De Voorzitter dankt de heer De Bruijne hartelijk
voor de uiteenzetting, die wel bewijst, hoe goed
hij in deze ingewikkelde materie thuis is.
Spreker zegt met belangstelling te hebben ken
nis genomen, dat nu een grote verhoging van de
melkprijs tot stand is gekomen. Een gelukkige om
standigheid acht de voorzitter het, dat de verhoging
van de straatprijs 6 in plaats van 10 cent bedraagt.
Een verhoging van ƒ0,10 zou een flinke schok
teweeggebracht hebben. Ook zakelijk bezien zou
zulks geleid hebben tot een aanzienlijke inkrim
ping van de afzet, hoewel ook bij de verhoging met
6 cent enigermate met teruglopen van de afzet
moet worden gerekend.
De Voorzitter voegt er voorts aan toe, dat de
Minister verklaard heeft dat het momenteel niet
mogelijk is het vetgehalte tot 3,8 te verhogen.
Niettemin heeft dé Minister gezegd, da we er op de
duur toch naar toe zullen moeten.
De Voorzitter wijst er vervolgens op, dat de
S. E. R. zich bezig houdt met een studie over de
wijze, waarop de landbouwpolitiek in Nederland
wordt gevoerd. Temeer is dit van belang, omdat de
S. E. R. langzamerhand een hoogst belangrijke
functie heeft gekregen. Een groot winstpunt is dan
ten inzake de arbeidsvoorwaarden zijn wel ingewil
ligd en vergen een bedrag van circa 25.000.000,
De heer Koster toont vervolgens aan, welke ver
anderingen een en ander heeft voor de lonen in
Zeeland en betrekt hierbij tevens enkele andere ge
bieden in Nederland.
De verhoging voor de toeslagen voor diploma's
is eveneens op een gunstige manier geregeld kun
nen worden. Ten aanzien van de tariefionen is be
sloten, aldus de heer Koster, dat de bespreking over
de verhoging daarvan uitgesteld is tot de onder
handelingen over de nieuwe C. A. O. zullen plaats
vinden.
De Voorzitter dankt de heer Koster voor zijn toe
lichting.
De Voorzitter doet een dringend beroep op de
bestuursleden om te trachten in eigen omgeving
te komen tot een betere loonbeheersing. Men moet
deze kans ervoor aangrijpen, al zal dit voor de ge-
bieden met een groot arbeiderstekort moeilijk zijn.
Men moet evenwel niet vergeten, dat een dergelijke
situatie ook door hoge lonen uit te betalen niet
tot oplossing kan worden gebracht.
EIGENAARSLASTEN EN GRONDRENTE
Vervolgens geeft de Voorzitter het woord aan
Dr. Ir. W. H. U'bbing, die iets vertelt over de eige-
aarslastén en de grondrente.
De heer Ubbink merkt op dat hij dit onderwerp
door velen als politiek beschouwd weten
schappelijk wil trachten te belichten.
De vergoeding voor de produktiefactor grond en
gebouwen werd in de kostprijsberekeningen van
het L. E. I. aanvankelijk gesteld op pachtbasis.
Deze vergoeding werd te laag geacht, vooral ten
aanzien van de gebouwen. In het rapport no. 254
becijferde het L. E. I. de kosten verbonden aan
grond en gebouwen voor de eigenaar-gebruiker.
Aan de hand van deze cijfers kwam het Landbouw
schap tot bepaalde wensen (Vergoeding voor ge
bouwen met inachtneming van afschrijving tegen
specifieke vervangingswaarde en rente van 4
De Regering ging echter uit van de algemene ver
vangingswaarde en een rente van 3Vz terwijl in
afwijking van de door het L. E. I. gevolgde methode
een afschrijving met progressief dalende annuïtei
ten is toegepast. Spreker wijst in dit verband op
de zeer grote consequenties van het gekozen rente
percentage in verband met de waardering van
grond en gebouwen volgens de Wet vervreemding
landbouwgronden. Ook de keuze tussen specifieke
en algemene vervangingswaarde zou op dit punt
zeer grote gevolgen hebben. Toepassing van de al
gemene vervangingswaarde geeft meer kans op
een grotere stabiliteit bij de waardering der gebou
wen.
Een en ander wordt toegelicht aan de hand van
cijfers voor het Noordelijk zeekleigebied, die echter
ook voor het Zuidwestelijk zeekleigebied wel onge
veer gelden.
Noordelijk
reekleigebied
Pachtbasis
Landbouwschap
Regering
Wijziging
Grond
Lasten
135
32
32
105
- 30
Netto-pacht
118
70
Gebouwen
rente
afschrijving
73
37
onderhoud -j-
assurantie
25
38
38
50
Totaal
160
261
180
20
ook het feit, dat de melkprijsstijging aanvaardbaar
is gemaakt voor het Nederlandse volk.
Hierna verleent de Voorzitter het woord aan de
heer W. Koster voor een uiteenzetting over de
lonen, nadat hij hem namens het Bestuur heeft
gefeliciteerd met zijn benoeming tot voorzitter van
de Gewestelijke Raad van het Landbouwschap.
De heer Koster brengt in herinnering, dat des
tijds een commissie is ingesteld om de mogelijk,
heden te bestuderen om te komen tot vereenvoudi
ging van de loonadministratie. Spreker is na de
uiteenzetting van de heer De Bruijne van mening,
dat het beter ware een commissie in te stellen,
welke een vereenvoudiging van de berekening van
de melkprijs nastreefde.
De heer Koster memoreert de eisen ten aanzien
van de lonen, welke in de bekende ,,ruk aan de bel"
van het Landbouwschap naar voren zijn gebracht,
met name de invoering van de werkclassificatie,
de verbetering van de primaire arbeidsvoorwaarden
en de verbetering van de secundaire arbeidsvoor
waarden.
Zonder de werkclassificatie in de landbouw blijft
er een hiaat ten opzichte van de bedrijven, waar
deze wel is ingevoerd. De verbetering in de pri
maire arbeidsvoorwaarden behelsde de toekenning
van de tweede 3 loonsverhoging, welke tot dus
verre in de landbouw niet gerealiseerd kon worden
en tenslotte de verbetering van de secundaire ar-
beictevoorwaardende verhoging van de vakantie,
toeslag van 2 op 4
Het eerste punt, de werkclassificatie, is niet inge
willigd, omdat deze volgens de regering niet voor
uitvoering realiseerbaar is. Dit punt is evenwel
nader in studie, vooral omdat de functieverhoudin
gen nog steeds aan wijzigingen onderhevig zijn en
niet meer geheel overeenstemmen met die, welke
in het rapport Berenschot waren genoemd. De pun
De gevolgen van het bovenstaande zijn, kort
samengevat: Een geringe prijsstijging voor be
paalde produkten, waarschijnlijk een iets grotere
stijging van de pachtprijzen voor de gebouwen,
waaruit voor pachters van gebouwen een overigens
niet grote daling van inkomsten voortvloeit. De
blokkering van de gebouwentoeslag is voor Zeeland
weinig belangrijk.
De beslissingen t.a.v. de vergoeding voor grond
en gebouwen zullen leiden tot vermindering van de
pachtprijs verschillen voor goede en minder goede
bedrijven. De kostprijsverschillen zullen toenemen.
Spreker stelt een vraagteken ten aanzien van het
verschil in rentevergoeding voor investeringen in
gebouwen en in grond.
De Voorzitter dankt de heer Ubbink voor zijn
uiteenzetting over dit moeilijke onderwerp. Spreker
wijst er op dat de pachtverhoging voor de gebou
wen vrij aanzienlijk kan zijn.
De vraag is nu: Wat gaat de Grondkamer doen?
Gaat men er van uit dat de pachten gemiddeld met
meer dan 20,verhoogd kunnen worden, öf
neemt men het standpunt in dat de tot nu toe te
gering vergoede gebouwen aan hun trek komen,
waardoor een hogere pacht uit de bus komt.
Volgens spreker zullen hierbij nog veel pro
blemen naar voren komen, maar we moeten maar
afwachten hoe de richtlijnen hiervoor zullen zijn.
INVLOED BESTEDINGSBEPERKING VOOR
HET MINISTERIE VAN LANDBOUW
Tenslotte geeft de Voorzitter het woord aan de
laatste spreker van deze middag, Dr. Ir. C. W. C.
van Beekom, die een uiteenzetting geeft over de
gevolgen van de bestedingsbeperking op de begro-
ting van het Ministerie van Landbouw.
De heer Van Beekom zegt dat de Gewone Dienst