in tarwe De gele-roestaantasting 605 9 Een weloverwogen rassenkeuze kan de boer enige bescherming bieden tegen het gele-roest- gevaar. Voor nadere inlichtingen dienaangaan de kan iedere tarweteler zich tot de Rijksland- bouwconsulent of diens assitenten in zijn ge bied wenden. 9 Verwijdering van opslag door een goede stop. VEEVERVOER MET LANDBOUWTREKKER EN AANHANGWAGENS ZATERDAG 5 OKTOBER 1957 JN de loop van deze zomer werd op een viertal plaatsen in ons land een bijeenkomst geor- ganiseerd om het gele-roest-vraagstuk met de regionale vertegenwoordigers van de Land- bouwvoorlichtingsdienst, P.D., I.V.R.O. en N.A.K. te bespreken. Het leek ons goed de samenvatting van hetgeen op deze bijeenkomsten werd besproken, opgesteld door Drs. J. C. Zadoks te Wageningenhieronder te laten volgen. (Red.) LEVENSWIJZE VAN GELE ROEST De gele roest kan in Nederland overwinteren en overzomeren. De roest kan zijn hele levenscyclus op tarwe doormaken, een tussengastheer is niet nodig. Wanneer het tarwegewas gaat afsterven, breekt voor de gele roest een kritieke periode aan. Hij kan zich dan nog in leven houden op de zgn. knipaartjes, kleine halmen die vertraagd tot ont wikkeling komen en lang groen blijven. Reeds voor de oogst treedt uitzaai van tarwe op, b.v. door korreluitval, als de volle aren tegen elkaar wrijven bij windstoten. Heftige regenbuien kunnen halmen tegen de grond felaan. Vogels kun nen halfrijpe zaden verslepen. In al deze gevallen kan opslag ontstaan met jong groen blad. Dit jonge groene blad kan nog voor de oogst geïnfekteerd worden. De normale oogstwerkzaamheden hebben steeds enige opslag ten gevolge. Deze opslag kan nu ge- infekteerd worden door gele roest, afkomstig van niet afgemaaide knipaartjes, doorwas en oudere opslag. Gele roest op opslag is nog maandenlang te vinden, soms zelfs tot in het voorjaar. Het nieu we gewas wintertarwe kan reeds in het najaar be smet worden, zoals in december 1956 in de Noord oostpolder werd geconstateerd. In droge, warme zomers wordt de levenscyclus van de gele roest onderbroken. De boeren kunnen hun land goed bewerken, zó dat slechts zeer weinig tarvveopslag achterblijft. Op deze wijze wordt de roest een groot gedeelte van zijn voedingsbodem ontnomen. Bovendien heeft de weersgesteldheid een remmende invloed op de verspreiding van de gele roest. In natte zomers is het tegendeel waar. Zware epidemieën volgen dikwijls op natte zomers, zo volgde bijv. de epidemie van 1955 op een zomer, die vooral in, het zuidwestelijke zeekleigebied uit gesproken nat was. De epidemie van 1957 volgde op een zeer natte zomer en herfst. Grassen spelen in Nederland als tussengastheer geen of een geringe rol. In de Noordoostpolder is eenmaal een gele roest op kweek gevonden, die waarschijnlijk niet op tarwe en gerst kan overgaan. In het algemeen valt het aantal vondsten van gele roest op grassen geheel in het niet bij het aantal vondsten van gele roest op tarweopslag. Fysio's De gele roest is onderverdeeld in fysiologische rassen, kortweg fysio's genoemd. De fysio's onder scheiden zich door verschillen in ziekteverwekken de eigenschappen. Eén tarweras kan door verschei dene fysio's aangetast worden. Eén fysio kan vele tarwerassen aantasten. Een enkele maal passen tarweras en fysio bij elkaar als slot en sleutel. Dan kan een heftige aantasting optreden met aan zienlijke oogstdepressies. Deze situatie treedt op bij Heine's VII en het Heine's VII-fysio, eveneens bij Cappelle en het Cappelle-fysio en bij Alba en het Alba-fysio. De verschillende fysio's leiden als het ware een eigen leventje. Het Heine's VII-fysio is overal aanwezig; de hierboven geschetste levenswijze geldt vooral voor het Heine's VII fysio. Waarschijnlijk is het dit fysio, dat ook Merlin aantast en Flamingo in het jeugdstadium. Het Cappelle-fysio treedt vooral in het zuidwes telijke zeekleigebied en verder naar het zuiden op. Het kwam in 1957 zeer weinig voor. Het Alba-fysio trad in 1957 voor de eerste maal op en wel op explosieve wijze. De Belgische zee polders en het zuidwestelijke zeekleigebied waren het voornaamste verspreidingsgebied. Sporadisch kwam dit lysio verder noordwaarts voor tot in de kop van Noord-Holland. Waarschijnlijk is de jeugd- aantasting van Leda in het. zuidwesten en fh de Haarlemmermeer ook veroorzaakt door de cAlba- roest. Aangezien Alba nog maar betrekkelijk weinig wordt verbouwd en Cappelle onder Nederlandse omstandigheden niet zo veel van de roest schijnt te lijden, is het vooral Heine's VII met de Heine's VII-roest, die gevaren voor de tarwecuïtuur op levert', vooral ook omdat Heine's VII besmettings gevaar voor andere rassen op kan leveren. Een verschuiving in het rassensortiment kan hier een oplossing brengen. De tarwerassen Voor een gedetailleerd overzicht zij verwezen naar het Bericht over Rassenkeuze nr 232 van het Instituut voor Rassenonderzoek van Landbouw gewassen. Enkele algemene opmerkingen zijn hier van node. Het meest van de roest te lijden hebben de tarwes Heine's VII, Merlin en Alba, die van zaailing tot volwassen plant vatbaar blijven voor de gele roest. Hier kan een jeugdaantasting de uit- stoeling remmen, een aantasting tijdens het schie ten de plant ontbladeren en de ontwikkeling ver tragen en een aantasting in de aar de korrelkwali teit bederven. Cappelle en Staring vormen een tussengeval. Zij zijn tot het eind van hun ontwikkeling vatbaar, maar lijden onder Nederlandse omstandigheden weinig schade. In het bijzonder kan Staring tole rant genoemd worden. Hiernaast waren in 1957 een aantal tarwes in het jeugdstadium vatbaar voor gele roest, maar in het volwassen stadium resistent. Dit zijn bijv. Carsten's VI Flamingo en Leda. De omslag van vatbaar tot resistent vond plaats in het stadium van het schieten. In de regel kunnen deze tarwes aan een gele-roestepidemie ontsnappen, tenzij deze epidemie uitzonderlijk vroeg uitbreekt, zoals in 1957 het geval was. Een dergelijke vroege epidemie is echter tot dusver een grote uitzondering, en waarschijnlijk het gevolg van de combinatie van een natte herfst en een zeer milde winter. Deze tarwes zijn dus betrekkelijk safe voor de verbou wer. Zij maken echter de overwintering van de gele roest mogelijk. Een aantal rassen was min of meer resistent. Panter was geheel resistent, kon alleen bij hevige infektie enkele grote, flauw begrensde, ivoorkleuri ge vlekken vertonen. Minister toonde een vrij goe de resistentie. Enkele andere rassen waren niet volledig, maar wel voldoende resistent, bijv. Mado en Dippe's Triumph. De zomertarvves Carpo en Koga II vertoonden een ruim voldoende resistentie. Van de zomertarwes is Peko de laatste jaren in sommige gebieden sterk aangetast. Peko is in het jeugdstadium vatbaar voor het Heine's VII-fysio. Wanneer Peko bijv. is uitgezaaid naast Heine's VII, kan men de overgang van de gele roest van wintertarwe op zomertarwe duidelijk zien. Welke roest Peko in het volwassen stadium aantast, is niet bekend. Er zijn aanwijzingen, dat dit het Hei ne's VII-fysio is. In dit geval zou men Peko kun nen redden, door in de omgeving geen Heine's VII meer te verbouwen. KULTUURMAATREGELEN Chemische bestrijding De chemische bestrijding van de gele roest, voor al met carbamaten, liet zich aanvankelijk hoopvol aanzien. Plet is echter dit jaar gebleken, dat bij een infektie-niveau de carbamaten volstrekt onvoldoen de bescherming geven. In de praktijk werden DNC en kalkstikstof aan gewend, in de hoop dat hiermee de roest enigszins onderdrukt kon worden. Waar vergelijking van behandelde en onbehandelde perceelgedeelten mo gelijk was, trad aanvankelijk enige kleurverbete- ring op en vervolgens een gele-roestaantasting van onverminderde hevigheid. De kleurverbetering is het gevolg van het versnelde afsterven van sporu- lerende blaadjes na contact met DNC of kalkstik stof. Aan een roest-bestrijdende nevenwerking van deze onkruidbestrijdingsmiddelen kan nauwelijks geloofd worden. Late zaai De zaaitijd heeft een duidelijke invloed op de gele-roestaantasting. Bij late inzaai is de voorjaars aantasting betrekkelijk gering. In de zomer kan daarentegen een aantasting met ernstige gevolgen optreden. Een vroege zaai kan lijden onder een be trekkelijk sterke voorjaarsaantasting, maar kan een zomeraantasting beter doorstaan. Laat zaaien ter wille van de roestbestrijding biedt weinig per- spektief en moet om andere redenen in het alge meen worden ontraden. Zuid-Limburg schijnt op deze regel enigszins een uitzondering te maken. Vermoedelijk dodr een iets drogere voorzomer krijgt de roest daar in .de regel weinig kans tot uit breiding. Deze regel heeft echter uitzonderingen, zoals in 1957 bleek. Stoppelen Goed stoppelen kan de gele roest enigermate in toom houden, omdat de tarweopslag de voedings bodem van de roest hierdoor verwijderd wordt. Vooral in natte jaren is echter éénmaal stoppelen volstrekt onvoldoende. Helaas is in natte jaren stoppelen vaak geheel onmogelijk. Plet stoppelen dient met zorg te geschieden, waar bij ook aandacht moet worden geschonken aan de smalle stroken langs slootkanten en langs andere gewassen (aardappelen, bieten), die vaak worden overgeslagen. Wanneer een tarwestoppel naast een nieuwe inzaai ligt, verdient het aanbeveling de stoppel kort voor het opkomen van de nieuwe zaai nog eens onderhanden te nemen. Hierdoor kan een voortijdige massale infektie van de nieuwe oogst voorkomen worden. In streken, waar graszaad, rode klaver, of hopperups verbouwd worden onder win tertarwe als dekvrucht, wat bijv. in het Brabantse zeekleigebied veel voorkomt, is van het stoppelen minder heil te verwachten. Rassenkeuze Op het potentiële gevaar -van Heine's VII voor Peko en Flamingo is reeds gewezen. Een spreiding in de rassenkeuze geeft grotere oogstzekerheid en kan de snelle aanwas van een epidemie misschien iets afremmen. Gemengd uitzaaien van rassen, in Nederland een zeer ongebruikelijke methode, kan misschien de verspreidingssnelheid van gele roest iets temperen. Samenvattend kan het volgende worden gesteld: pelbewerking is steeds aan te bevelen. 0 Laat zaaien van vatbare rassen biedt enige vooruitzichten voor Zuid-Limburg. 9 Een ekonomisch verantwoorde chemische be>- strijdingsmethode is er niet. PROGNOSE De levenscyclus van de gele roest kan op ver schillende wijzen en in verschillende mate onder broken worden. De natuurlijke onderbrekingen zijn het meest effektief. De natuurlijke onderbreking door een droge, hete zomer heeft dit'jaar niet plaats gevonden. Integendeel, de overzomeringskansen waren in 1957 tot nog toe optimaal. De kansen voor de vatbare tarwes en speciaal voor Heine's VII lij ken dus tot nog toe slecht. Een meer gedetailleerde prognose is niet moge lijk. Een belangrijke natuurlijke onderbreking van de levenscyclus is strenge vorst. Deze is echter niet te voorspellen. Een droge herfst maakt een kunstmatige onder breking van de levenscyclus door stoppelen moge lijk. Men moet er evenwel rekening mee houden, dat deze onderbreking nooit volledig is. Op 13 september 1.1. heeft de minister van Ver keer en Waterstaat de voorschriften aangaande de verplichtsteliing van het kentekenbewijs voor het vee vervoer met landbouwtrekker en aanhangwa gens ingetrokken. Hierdoor zijn automatisch de eisen van de Rijks dienst voor het Wegverkeer betreffende de inrich ting van veewagens niet meer van toepassing op liet bovengenoemde veevervoer. Door deze maatregel is het weer mogelijk gewor den, dat niet speciaal ingerichte aanhangwagens voor veevervoer worden gebruikt. Uit een door de minister van Verkeer en Water staat aan het Landbouwschap gericht schrijven blijkt, dat voor de toekomst moet worden verwacht, dat opnieuw bepaalde voorschriften van kracht zul len worden. Hierover zal dan echter van tevoren overleg worden gepleegd met het Landbouwschap. Wij vestigen de aandacht van de vervoerders er op, dat men bij het veevervoer de dieren zo weinig mogelijk hinder dient te bezorgen. Dit zal mede van belang zijn vóór de voorschriften in de toekomst. Tegelijk kan worden medegedeeld, dat de ont smettingsvoorschriften voor motorrijtuigen en aan hangwagens, ingericht voor veevoer, met ingang van 4 juni 1957, zijn gewijzigd. De ontsmettingsvoorschriften gelden niet ten aanzien van het veevervoer met landbouwtrekker en aanhangwagens, mits geen ander vee wordt ver voerd dan hetwelk eigendom is van de eigenaar van bovenbedoelde landbouwtrekker en aanhangwagens Dit voorschrift houdt dus in, dat zonder ontsmet ting van de aanhangwagens alleen eigen vee met eigen landbouwtrekker en aanhangwagens mag worden vervoerd. Voor het vervoer van éénhoevige dieren gelden in het geheel geen ontsmettingsvoor schriften. Thans geldt, wat het Wegenverkeersreglement betreft, voor alle veevervoer met landbouwtrekker en aanhangwagens, behoudens de normale voor schriften, die voor elke landbouwtrekker en aan hangwagens van toepassing zijn, nog het volgende extra voorschrift: Op de aanhangwagen moet de bestemming voor veevervoer zijn aangeduid. Hier aan kan worden voldaan door het aanbrengen van borden aan of door het schilderen van vlakken op de voor- en achterkant van de aanhangwagen, of in dien twee aanhangwagens worden gebruikt, op de voorzijde van de eerste en op de achterzijde van de tweede aanhangwagen. Deze borden of vlakken moeten zijn voorzien van het opschrift „Veever voer". Voor de afmetingen van het bord en de cij fers gelden bepaalde voorschriften. Wij raden degenen, die alsnog moeilijkheden krij gen met het veevervoer, terwijl aan bovenstaande voorschriften is voldaan, aan, zich met hun orga nisatie of met het Landbouwschap in verbinding te stellen.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1957 | | pagina 5