n
De maand maart
op het
Zuid Westelijk akkerbouwbedrijf
II
Ijs
!f
Proeven hebben aangetoond dat de kunstmest voor de voorjaarsgewassen
tijdig gestrooid en goed ingewerkt moet worden.
IN de maand maart hopen we van onze winter-
bezigheden over te stappen naar de voorjaars
werkzaamheden. Het tijdstip waarop hiermee begon
nen kan worden zal afhangen van de weersomstandig
heden.
Het bouwplan dat we dit jaar denken uit te voeren
zal wel geen grote wijzigingen meer ondergaan.
Als het goed is zullen de bijzondere omstandigheden
van het afgelopen jaer ons niet te veel mogen leiden.
De beste basis is een vergelijking over meerdere ja
ren waarbij veranderde prijsverwachtingen kunnen
worden opgenomen. Dit is heel iets anders dan alleen
maar met het afgelopen jaar rekening te houden.
Vruchtwisselingseisen, beschikbare mankracht en
aanwezige werktuigen zulen dan mede bepalen hoe
het bedrijfsplan er in 1971 uit zal zien.
BEMESTING
Een van de eerste voorjaarswerkzaamheden is
kunstmest strooien. De meeste kunstmest wordt ge
strooid met centrifugaal- en pendelstrooiers. Daar de
kwaliteit van het geleverde werk dikwijls geen succes
is, dient dit met de nodige zorg te gebeuren. Het is
gewenst om voor met het kunstmeststrooien wordt
begonnen met een meetsysteem het strooibeeld te be
palen ten einde schade als gevolg van een minder
goede verdeling te voorkomen. Het opvoeren van de
stikstofgift op wintertarwe verhoogt de kans op lege
ring en maakt het gewas gevoeliger voor verschillende
schimmelaantastingen. Daar we deze ziekten nog niet
voldoende kunnen bestrijden gaat een hoge stikstof
gift steeds met veel risico's gepaard.
Deze risico's kunnen gedeeltelijk worden ondervan
gen door het gebruik van CCC en door het toepassen
van een gedeelde stikstofgift. Door een gedeelte van
de stikstofgift aan te wenden in stadium 7 (twee we
ken voor het in de aar komen) blijft het gewas vaak
wat gezonder.
Op aardappelen, bieten en uien worden vrij grote
hoeveelheden meststoffen gebruikt. Bij weinig neer
slag tijdens de periode van opkomst kan dit aanlei
ding geven tot een te hoge zoutconcentratie in de
bovenlaag en het niet goed opneembaar zijn van
(vooral) het fosfaat. Beter is het dan ook om de
kunstmest 3 a 5 weken voor het zaaien of poten uit te
strooien. Is dit niet mogelijk vanwege de weersom
standigheden dan in ieder geval de meststof over de
ploegvoor toedienen, zodat deze nog goed ingewerkt
kan worden. Dit verbetert de opneembaarheid en
geeft minder kans op zoutschade. Een zaaibedbekal-
king kan goede resultaten geven op slempgevoelige
gronden voor bi'eten, erwten, vlas en bruine bonen.
GRONDBEWERKING
BIJ de fijnzadige gewassen zoals bieten, vlas en
uien is het van belang te streven naar een goed
vlak liggende slechts enkele centimeters diep losge
maakte bovenlaag. De zaadjes kunnen dan voldoende
diep en toch op de vaste grond gezaaid worden. Voor
al bij erwten mag de grond wel dieper losgemaakt
worden. De erwten kunnen dan wat dieper gezaaid
worden. Dit geeft minder kans op kiembeschadiging als
gevolg van de werking van Simazin of Camparol. Bij
een ondi'epe zaai van de erwten wordt ook de duiven-
schade in de hand gewerkt. In alle gevallen zullen we
het aantal bewerkingen echter zoveel mogelijk moeten
beperken om sporenschade te voorkomen.
Wanneer de voorjaarsgrondbewerkingen goed uit
gevoerd en aan de speciale eisen van het gewas zijn
aangepast kan het rollen achterwege blijven. Zeker
in de maand maart doet men met het rollen meestal
m'eer schade dan goed.
BESTRIJDING VAN
ENKELE MOEILIJKE ONKRUIDEN
Een aantal moeilijke onkruiden zoals klein hoefblad,
kweek, duist en wilde haver vereisen een (hardnek
kige) aanpak. Het bloeiende hoefblad langs slootkan
ten, dijken enz. kan bespoten worden met MCPA,
waardoor zaadvorming voorkomen wordt. In de zomer
kunnen deze plaatsen dan nog enkele malen bespoten
worden met 2,4-D. In de wintertarwe kan klein hoef
blad bestreden worden bij een gewaslengte van 15
20 cm. Dit zal pas in april en mei het geval zijn. Tegen
kweek, wilde haver en duist zijn 'er ook in deze tijd
van het jaar wel enkele mogelijkheden.
(Zie ver dei pag 15)
Tabel III.
Drie boeren stichten in de ruilverkaveling Amerkant in 1968 gezamenlijk één bedrijfsgebouw.
draineren vrij veel kost, blijkt duidelijk dat de praktijk een goede ontwatering nood
zakelijk vindt.
Wat de bereikbaarheid van de percelen betreft, zijn er relatief minder tekortkomin
gen dan bij de kavelvorm en ontwatering. Slechts op 43 van de 140 bedrijven vond
de boer dat hieraan iets ontbrak. Op 22 bedrijven zal hierin verbetering worden nage
streefd in de vorm van nieuwe bredere dammen en aanleg of vernieuwing van een
kavelweg. Per bedrijf gaat het hier om' gemiddeld 4 nieuwe dammen met een boven
breedte van gem. 7,2 meter. Op 6 van deze 22 bedrijven wordt bovendien 450 meter
nieuwe kavelweg aangelegd c.q. grondig verbeterd.
TOESTAND VAN DE BEDRIJFSGEBOUWEN:
De functie van de bedrijfsgebouwen is door de moderne produktietechniek sterk
gewijzigd. Vroeger werd het gemaaaide graain bijv. in die schuur geborgen. Dit is door
het maaidorsen niet meer het geval. De opslag van aardappelen is verhuisd van het
land naar de gebouwen. Werktuigenberging en reparatieplaats stellen nieuwe eisen
aan de gebouwen. Dit geldt ook voor het erf en de erfverharding. Bij deze enquête
is de mening van de boer gevraagd over de situatie op zijn bedrijf ten aanzien van
erf erfverharding, werktuigenberging, reparatieplaats en aardlappelbewaarplaats.
Hierbij is tevens gevraagd of hij hiervoor in de naaste toskomst plannen heeft om
verbeteringen door te voeren. Van de verkregen gegevens geeft tabel III een overzicht.
Toestand van de bedrijfsgebouwen en bedrijven, waar deze worden ver
beterd c.q. uitgebreid:
oudere akkerbouwers*
aantal bedrijven met goed(e)
aantal bedrijven waar binnenkort
verbetering c.q. uitbreiding van
bedrijven
G
O) o>
oo
-J-
u g. CU
2 S*'Q
cd cd
cl:
4) <U
15—30 ha
11
12
8
2 (15)**
6
5
3
5
30-40 ha
15
13
8
3 (16)
2
1
2
5
40—60 ha
13
15
11
7 (16)
3
2
2
2
60 ha en
groter
13
13
10
8 (15)
5
3
3
2
Totaal
52
53
37
20 (62)
16
11
10
14
jonge akkerbouwers*
15—30 ha
8
8
7
5 (14)
4
3
3
4
30—40 ha
8
7
4
2 (12)
4
7
6
4
40—60 ha
9
6
4
8 (15)
5
4
4
3
60 ha en
groter
8
12
13
7 (10)
3
3
1
1
Totaal
33
33
28
22 (51)
16
17
14
12
per grootteklasse zijn er 20 bedrijven bij de oudere akkerbouwers en 15 bedrijven
bij de jonge akkerbouwers geënquêteerd.
tussen het aantal bedrijven met aardappelen in het bouwplan.
^pEN aanzien van het erf en erfverharding en de werktuigenberging is de situatie
op 85 respectievelijk 86 van de 140 geënquêteerde bedrijven in orde. Op res
pectievelijk 32 en 28 bedrijven is de akkerbouwer van plan hierin verbetering aan te
brengen. Op 65 bedrijven is er een goed ingerichte repairataeplaats en op 24 bedrijven
zal deze worden uitgebrecdi c.q. verbeterd. Wat de aardappelbewaring betreft zijn de
bedrijven van 40 ha en groter relatief heel wat beter uitgerust dan de bedrijven van
15 tot 40 ha. Van de 113 bedrijven met aardappelen hebben en 42 op het eigen
bedrijf een goed ingerichte bewaarruimte. Nog 26 boeren streven er naar de bewaar-
ruimte op hun bedrijf te verbeteren c.q. uit te breiden.
Relatief willen er meer akkerbouwers op de kleine bedrijven (tot 40 ha) verbete
ringen in de bedrijfsgebouwen gaan doorvoeren diain op de grotere akkerbouwbedrij
ven. Gezien tegen de achtergrond van de verdergaande vermindering van het perso
neel op het individuele bedrijf is het zeer de vraag of het hiervoor te investeren
kapitaal nog wel ooit kan worden terugverdiend.
De man op het eenmansbedrijf kan maar met een beperkte inventaris werken. Dit
houdt in dat de noodizaak voor werktuigenberging op het eigen bedrijf slechts zeer
beperkt is. Dit geldt eveneens voor de reparatieplaats. Voor het rooien van aardappe
len is men aange wezen op intensieve samenwerking met de loonwerker eventueel cnet
enkele collega's. Het inbrengen en uithalen van aardappelen op het eenmansbedrijf
geeft een hele romslomp om dit goed rond gezet te krijgen.