Bouwplan vernauwing kan het inkomen verhogen
Bouwplan, aaltjes en grondontsmetting,
D e reaktie van de gewasopbrengsten en de kwaliteit van de
geoogste produkten op voorvrucht en teeltfrequentie wordt
bestudeerd in het bouwplannenproefveld De Schreef en een
proef met continuteelt van hakvruchten. Ten behoeve van de
vertaling van de resultaten van dit onderzoek naar de regionale
omstandigheden is vorige herfst een tweetal vruchtwisselings-
proeven aangelegd-in Groningen en in Westmaas.
Het bouwplannenproefveld De Schreef geeft een aantal zeer
belangwekkende aanwijzingen over de invloed van voorvrucht
en teeltfrequentie op opbrengst en kwaliteit van gewassen. In
het geval van de suikerbieten zijn deze resultaten hoopvol. Bij
een toenemende intensiteit van de bietenteelt (variaties van 1 op
6 via 1 op 4 naar 1 op 3) doen zich - overigens bij afwezigheid
van bietencystenaaltjes! - geen noemenswaardige opbrengst-
verminderingen voor.
D,. alles betekent dat de produktiefaktor grond zeer veelvul
dig moet worden behandeld en wel op basis vanonderzoekma-
tig beproefde methoden van bemesting, grondbewerking, ge
wasbescherming en onkruidbestrijding. Daarnaast zullen de
vochtvoorziening en de vochtafvoer in het profiel veel aandacht
vragen.
I n het geval van de- aardappelen hebben we te maken met
belangrijke frequenties en voorvruchteffecten, die beide de orde
van grootte van ca. 10% kunnen halen, terwijl hun combinatie
een opbrengstdérving van 20 a 25% kan veroorzaken.
Ten aanzie^ van het frequentie-effect kan worden gesteld dat
zowel tussen 1 op 6 en 1 op 4 als tussen 1 op 4 en 1 op 3 teelt een
opbrengstverschil zit van ca. 5%. Belangrijk is dat deze ver
schillen zich voordoen bij afwezigheid van aardappelcyste-
naaltjes. In hoeverre deze gegevens bruikbaar zijn voor "oude
grond" kan nog niet worden gezegd. Regionaal vruchtwisse-
lingsonderzoek moet dit uitwijzen.
M et een zeer intensieve en veelvuldige toepassing van grond
ontsmetting, eventueel gekombineerd met de toepassing van
systemisch nematicide, zijn gewassen in nauwe bouwplannen
vrij te houden van schade door aaltjes. Ekonomisch is iets der
gelijks echter niet verantwoord. Bovendien wordt, doorfre-
quente grondontsmetting wellicht een dermate grote aanslag
gedaan op bodemstruktuur, flora en fauna dat waarschijnlijk
andere negatieve invloeden van betekenis zullen worden.
Aardappelen een slechte voorvrucht voor bieten ir. A. v.d. Schaaf
Afgelopen winter heeft de Federatie van Verenigingen
voor Bedrijfsvoorlichting in samenwerking met het C.A.R.
te Goes weer een studiedag georganiseerd. Dit keer stond
deze bijeenkomst in het teken van het onderwerp "Groei en
produktie van de Gewassen...."
Een van de inleiders was ir. A. v.d. Schaaf die de invloed
van een nauw bouwplan, op het inkomen belichtte.
Neiging tot intensivering Wordt sterker
De brochure "Mogelijkheden voor bedrijfsaanpassing" van
december 1976 wijst op de beperktheid van het bedrijfsareaal en
de daaruit voortvloeiende beperkingen om verbeteringen in de
bedrijfsresultaten aan te brengen door vergroting van de be
werkte oppervlakte per man. Daarop aansluitend wordt gesteld,
dat de verbetering gezocht wordt in intensivering van een be-
drijfsopzet.
Terecht wordt erop gewezen, dat intensivering met de vanouds
bekende akkerbouwgewassen consequenties heeft voor en in
verband staat met de grondsoort, de vruchtwisseling, de bo-
demziekten en moeheidsverschijnselen en de bodemvrucht
baarheid in zowel fysische als chemische zin.
De praktijk wijst uit, dat de uit economische omstandigheden
voortvloeiende neiging om verder te intensiveren in de richting
van gewassen met een hoog saldo steeds sterker wordt. Dit leidt
tot de frequente teelt van aardappelen en suikerbieten, waarbij
het bouwplan wordt aangevuld met granen, voornamelijk win
tertarwe. Ook dubbelteelten met groentegewassen hebben in dit
verband terecht de belangstelling van de praktijk; ze zijn echter
onderhevig aan zowel economische (markt) als technische be
perkingen (hun plaats in de vruchtwisseling i.v.m. bodemziek-
ten, vochtvoorziening e.d.).
In het zuidwestelijk zeekleigebied bedroeg het aandeel hak-
vruchten in het bouwplan in 1975 ca. 42%; de granen de
rooivruchten namen gezamelijk ca. 80% voor hun rekening.
Economische bestudering van opbrengstgegevens uit het bouw
plannenproefveld van het PAGV op De Schreef leert dat onder
omstandigheden van beperkt bedrijfsareaal - en dat is hier zeker
het geval - percentages van rond 80% aardappelen en suikerbie
ten in het bouwplan tot de beste bedrijfsresultaten leiden. Dit
geldt zelfs onder omstandigheden van geringere opbrengsten per
ha als gevolg van de intensieve teelt van deze gewassen.
Optimale bouwplanintensiteit nog niet bereikt
Een aandeel van 70 a 80% bieten en aardappelen in het
bouwplan komt op kleigrond nog niet of nauwelijks voor, hoe
wel op een aantal bedrijven de teelt van Zj aardappelen en Zj
suikerbieten 66% hakvruchten) reeds wordt toegepast.
De uit bedrijfseconomisch oogpunt optimale bouwplanintensi
teit is dus nog niet bereikt, zodat er nog mogelijkheden zijn om
het inkomen te verhogen.
De vraag is of het technisch mogelijk is om zo frequent een klein
aantal gewassen te telen, vooral op de langere termijn. Er wor
den hoge eisen gesteld aan de chemische en fysische bodem
vruchtbaarheid;
Proefboerderijen spelen een belangrijke rol
- sterke onttrekking van voedingstoffen
- weinig mogelijkheden voor de teelt van groenbemestingsge-
wassen
- veelvuldig en intensief bewerken van de grond
- veelvuldig zwaar transport over de grond in perioden waarin de
grond veelal nat is
- frequent moeten uitvoeren van een grondontsmetting met mo
gelijke effecten op de structuur en het bodemleven
- kans op het ontstaan van vruchtwisselingsgebonden (hardnek
kige) onkruidpopulaties
- kans op eenzijdige opbouw van bodemziekten in de grond.
Grond met zorg behandelen
In het geval echter dat de bodemvruchtbaarheid in al zijn fa
cetten in stand kan worden gehouden, is het wel zeker dat
bouwplanintensivering in de richting van gewassen met een
hoog saldo perspektieven opent tot het verkrijgen van een re
delijk inkomen op het akkerbouwbedrijf.
Het technisch onderzoek in bedrijfsverband van het PAGV
houdt zich, in nauwe samenwerking met gespecialiseerde vak
instituten met deze vraagstukken bezig. Ten aanzien van
grondbewerkingssystemen is in dit verband het grondbewer
kingssystemen proefveld op de proefboerderij Westmaas een
goed voorbeeld. Nog wat minder bekend is het onderzoek m.b.t.
beddenteelt (vermijden van berijding van de grond) in een proef
met continuteelt van hakvruchten op het proefbedrijf van het
PAGV te Lelystad.
Ten aanzien van inpassing van groenbemestingsgewassen in het
bouwplan en van de stikstofbemesting in relatie tot de samen
stelling van het bouwplan wordt intensief onderzoek verricht.
Van een negatief frequentie-effect is dan ook nauwelijks sprake,
zelfs niet na 15 jaar.
Iets anders is het met het voorvruchteffect. Met name in de
meest recente jaren van het proefveld laten de bieten het afwe
ten als ze na aardappelen worden"geteeld, onafhankelijk van de
teeltfrequentie van aardappelen en bieten. Kennelijk is de aard
appel op den duur geen al te beste voorvrucht voor suikerbie
ten. De opbrengstdepressies komen in de orde van grootte van
5%.
In het geval van de tarwe is er sprake.van opbrengstdepressies
als gevolg van teeltintensivering. De oorzaken hiervoor zijn voor
een groot deel toe te schrijven aan - bestrijdbare! - cercosporella
- oogvlekkenziekte. Voor een ander deel zijn ze kennelijk het
gevolg van andere frequentie-effecten. Iets dergelijks wordt ge
constateerd in proeven van de LH en het IB.
Opbrengstderving van 10 tot 25% mogelijk
Over de oorzaken van deze opbrengstverschillen is nog veel
onbekend. Belangrijke structuurverschillen in de grond kunnen
na 15 jaar nog niet worden aangetoond, hoewel soms enige
verschillen in bewerkbaarheid in het voorjaar aanwezig lijken te
zijn. De bemestingstoestand en de beschikbaarheid van stikstof
in het profiel en de bouwvoor lijken nog weinig systematisch te
verschillen. Hetzelfde geldt voor de bewortelbaarheid en daar
mede in verband staande, de beschikbaarheid van vocht in het
profiel.
Opbrengstverlaging kan ook andere oorzaken hebben! Akkerbouw 1977
door ir.C.A.A.A.Maenhout
Onder dwang van economische ontwikkelingen is het
bouwplan in de akkerbouw de laatste jaren steeds verder
vernauwd in de richting van enkele hoog saldo gevende
gewassen met als belangrijkste aardappelen en suikerbie
ten. Zoals uit de resultaten van de bouwplannenproef De
Schreef duidelijk wordt, leidt deze bouwplanvernauwing
tot relatieve afname van de produktie per hektare vooral
bij konsumptie-aardappelen. De oorzaken voor deze op
brengstvermindering zijn nog niet duidelijk; wel staat vast,
dat ze in het geval van dit proefveld niet veroorzaakt wor
den door het optreden van aaltjes. Wanneer dat wel het
geval zou zijn, zouden de aaltjes een grotere opbrengst-
derving veroorzaken dan de overige hierboven genoemde
nog onbekende faktoren.
Bestrijdingsmogelijkheden
Wanneer we echter wel met aaltjes te doen hebben kunnen die
op verschillende manieren bestreden worden.
Ruime vruchtwisseling
Deze oplossing is om economische reden veelal niet aantrekke
lijk
Teelt van resistenterassen
B ij de bestrijding van aardappelmoeheid biedt dit goede mo
gelijkheden. In de fabrieksaardappelteelt wordt algemeen van
resistente rassen gebruik gemaakt. Door het naar voren komen
van nieuwe biotypen van het aardappelcystenaaltje waartegen
geen resistentie bestaat, is dit echter geen definitieve oplossing.
Bij bieten bestaan nog geen resistente rassen. Het valt ook niet te
verwachten dat deze in de nabije toekomst zullen komen. Wel
lijken er op kortere termijn mogelijkheden te komen voor an
dere resistente waardplanten n.l. sommige soorten bladramenas.
Momenteel is dit echter nog in 't stadium van het verdelgings-
onderzoek, en zijn de resultaten in de praktijk nog wisselvallig.
Chemische bestrijding
]S/ïet systemische nematiciden (Temik) is het mogelijk de
plant in een jong stadium te beschermen tegen aaltjes en insek-
ten. Het middel wordt in de plant opgenomen en maakt deze
enige tijd giftig voor aaltjes. Voor aardappelen is Temik niet
toegelaten, voor bieten biedt het mogelijkheden om naast an
dere schade, onder andere door het bietenkevertje en luis, ook
de schade door het bietencystenaaltje te beperken. Na het
groeiseizoen is de dichtheid van aaltjes in het algemeen even
hoog als wanneer geen bestrijding zou zijn gebruikt. Het gewas
is dus slechts tijdelijk tegen de invloed beschermd. Wanneer nog
geen schadelijke aantallen aaltjes aanwezig zijn, heeft Temik ten
opzichte daarvan geen effekt. Een andere mogelijkheid ter be
strijding van aaltjes is 't toepassen van grondontsmetting. In het
kader van de wet op de aardappelmoehéid is het vaker dan
eenmaal per 4 jaar telen van een vatbaar aardappelgewas
(Bintje) alleen toegestaan wanneer tevens een grondontsmetting
wordt uitgevoerd op de voorgeschreven wijze en met voorge
schreven middelen en dosséringen. Van "n geslaagde grond
ontsmetting wordt minimaal 80% doding geest. Deze doding
betreft dan niet alleen het aardappelcystenaaltje, maar ook het
bietencystenaaltje en eventueel andere aanwezige aaltjes. Ook
wordt een deel van de bodem flora en fauna gedood. Deze do
ding van aaltjes is dus een voordeel van deze vorm van bestrij
ding boven de werking van systemische nematiciden. Deze
laatsten hebben echter weer het voordeel van hun nevenwerking
op voor de gewassen schadelijke onder- en bovengrondse in-
sekten. Gesteld kan dus worden, dat zeker in het geval van
nauwe bouwplannen systemische nematiciden een gunstig ef
fekt op één gewas hebben, terwijl grondontsmetting o.a. via
doding van aaltjes op het hele bouwplan invloed heeft.
Niet ekonomisch verantwoord
Het streven moet daarom gericht zijn op een zo effektief moge
lijke kombinatie van de ons ten dienste staande middelen. Dit
streven moet gebaseerd zijn op kennis van zowel de aaltjesin
vloed als op de ekonomische betekenis van de bestrijding en op
de bij de bestrijding van aaltjes optredende neveneffekten.
In dat geval is het mogelijk om gedurende lange tijd een nauw
bouwplan te realiseren.
Bouwplan
emen we een bouwplan waarin 'A aardappelen en 'A bieten
voorkomen, dan is uit oogpunt van de wet op de aardappel
moeheid geen grondontsmetting nodig. Wanneer uit grond-
monsteronderzoek blijkt, dat geen aaltjes aantoonbaar aanwe
zig zijn, dan is toepassing van Temik ter voorkoming van schade
door aaltjes zinloos. Grondontsmetting geeft geen direkt effekt,
maar biedt de mogelijkheid dit teeltsysteem langer vol te hou
den. Mogelijk is het zelfs zo. dat door éénmaal per 4 jaar een
goed geslaagde ontsmetting uit te voeren ook op lange termijn
geen schadelijke aaltjespopulatie zal gaan optreden. Wanneer
een 1 op 4 bouwplan zonder aaltjesbestrijding wordt uitgevoerd,
is het zinvol om eens per vier jaar grondmonsteronderzoek op
aaltjes uit te voeren teneinde niet verrast te worden door plot
seling optredende aaltjesschade. Wanneer uit dit onderzoek een
toename van de besmetting blijkt, zullen maatregelen genomen
moeten worden.
Hier ziet U een aaltjes mengsel uit een grondmonster
Bij een bouwplan met Zj suikerbieten en Zj aardappelen zijn in
het geval van de teelt van een vatbaar aardappelras maatregelen
in de zin van de wet op de aardappelmoeheid noodzakelijk.
Uitgaande van geslaagde grondontsmettingen, d.w.z. minimaal
80% doding, is het mogelijk de bietenteelt in die frequentie vol te
houden. Of dit bouwplan op lange termijn voldoende veilig is, is
nog een open vraag. Ook hierbij is het zinvol om met dezelfde
frequentie als van de teelt van aardappelen grondmonsteron
derzoek op aaltjes uit te voeren.
12