U it de door ir. A. v.d. Schaaf gehouden inleiding over de aspekten van nauwe bouwplannen was gebleken dat op De Schreef bouwplannen met zeer hoge percentages aardappelen en bieten economisch gezien de beste bedrijfsresultaten gaven. Verschillende toehoorders hadden hierover hun twijfels bij toe passing in Zeeland, gezien opbrengstniveau en besmetting van de grond met aaltjes. U itkomsten van meer regionaal opgezet onderzoek zullen hierop een beter antwoord kunnen geven. Proeven in deze richting zijn aangelegd. N aast de doding van aaltjes en bodemorganismen heeft grondontsmetting een aantal gunstige en ongunstige nevenwer kingen. Vooral op lichte gronden komt een stikstofeffekt van :30 KG N/ha voor vanwege doding van organismen. Van grond ontsmetting is een effekt op onkruiden en aardappelopslag bekend. Dit effekt is echter betrekkelijk onregelmatig en zelden zo groot dat het normale bestrijdingsmethoden kan vervangen. Voorts is een aantal negatieve effekten bekend, zoals smaakaf- wijkingen bij verschillende volggewassen, struktuureffekt en een toxisch effekt op sommige gewassen. Z^elfs met toepassing van grondontsmetting is het nog een open vraag of dit op lange termijn gezien voldoende veilig is, aldus de heer Maenhout. Grondontsmetting is niet de oplossing voor alle kwalen die bij nauwe rotaties met gewassen kunnen ontstaan. Het opbrengstniveau is van veel meer faktoren af hankelijk dan alleen een schadelijke invloed door aaltjes. Voor zover bekend is in Zeeland in het gewas suikerbieten geen schade waargenomen die 'n gevolg zou kunnen zijn van grond ontsmetting. Elders heeft men na grondontsmetting wel een grotere vertakking en wat meer staartrot bij bieten gevonden. Wat zijn aaltjes De aandacht voor de gezondheidstoestand van de grond zal moeten verscherpen, als we naar een intensivering van ons bedrijf toe willen sturen, (foto ontleend aan jaarverslag Cultuur Techn. Dienst) Wel worden verschillen in gewashabitus gevonden, hetgeen wel degelijk wijst op produktiebepalende verschillen per bouwplan. Bodemgebonden ziekten als schurft en rhizoctonia hebben vrijwel zeker enige betekenis. De laatste jaren blijkt een stabi lisering op te treden, wellicht als gevolg van de opbouw van antagonistenpopulaties. Een andere belangrijke faktor is de allelopaïhie (dat is de be- invloeding door het voorgewas op 't volggewas via afscheiding van organische verbindingen, die zich wellicht in de grond op hopen). Dit leidt tot een duidelijk voorvruchteffect, maar wellicht ook tot frequentie-effecten. Een aanwijzing dat allelopathie een rol speelt in de negatieve invloed van aardappelen op het volggewas bieten. In nog ster kere mate echter die van bieten op het volggewas aardappelen. Vergelijking van twee bouwplannen met beide aardappelen, maar waarin in het ene geval de aardappelen een graan als voorvrucht en in het andere geval bieten als voorvrucht hebben, levert een opbrengstderving op van ca. 10% (soms zelfs 15%). Hoopvolle perspektieven O p velerlei manieren wordt door veelzijdig onderzoek ge tracht de oorzaken van de opbrengstdepressies op te sporen om ze vervolgens weg te werken. Gegeven de situatie dat zelfs bij minder hoge opbrengsten in de nauwe bouwplannen, deze bouwplannen toch de hoogste inkomensmogelijkheden bieden, biedt indamming van de opbrengstvermindering hoopvolle perspektieven voor de akkerbouw. Een voorbeeld hiervan is de optimalisatie van de stikstofgift, hetgeen bij een bedrijfsgrootte van ca. 40 ha kan leiden tot belangrijke financiële meeropbrengsten. Hetzelfde kan gebeu ren bij optimalisering van de grondontsmetting, de bestrijding van aardappelmoeheid, van onkruid en van schimmelziekten. Zou het ook in het Zuid-Westen kunnen? In zijn antwoord stelde de heer van der Schaaf dat de uitkomst en van De Schreef zoals door hem genoemd, niet moesten worden opgevat als een proclamatie van zeer intensieve bouw plannen. Ook hij vond een ruimer opgezet bouwplan uit een oogpunt van vruchtwisselingsmogelijkheden en opbrengstni veau aantrekkelijk. Als de boer er in slaagt met een wat inventief plan en door goede marktcontacten tot een goed financieel resultaat te komen, dan is dit te verkiezen boven zeer nauwe bouwplannen met hoge percentages rooivruchten. Negatieve effecten zoals die op De Schreef voor sommige gewassen bij een nauwe vruchtwisseling zijn gevonden, zullen waarschijnlijk voor het zuidwesten in mindere sterke mate gelden. Het opbrengst niveau ligt hier beduidend lager dan op De Schreef, hetgeen mede verklaard zou kunnen worden aan een reeds verder uit gekristalliseerde toestand in het zuidwesten. Regionaal opgezet onderzoek noodzakelijk Los van vruchtwisselingseffecten zag men gevaren op het gebied van afzet en prijs bij een algemene toepassing van hoge per centages aardappelen en bieten in het bouwplan. Alhoewel dit bezwaar door de heer van der Schaaf werd onderkend, was hij van mening dat dit vraagstuk meer ter duscussie moet staan bij het te voeren landbouwbeleid in zijn geheel. De veel grotere verschillen in saldi tussen hakvruchten en granen op de Schreef maken dat intensieve plannen de be^te uitkomsten geven. On der de hier geldende omstandigheden zijn bij normale prijzen de saldiverschillen veel geringer, hetgeen een ander effect heeft op de samenstelling van bouwplan en resultaten. Grondontsmetten en neveneffekten In de genoemde nauwe teeltsystemen kan een op het oog ge ringe invloed reeds konsequenties hebben op lange termijn. Is bijvoorbeeld het dodingspercentage geen 80 maar 70%, dan kan dit betekenen dat toch schade optreedt. Bovendien zijn neven- waardplanten, of opslag van zowel aardappelen als bieten aan leiding tot toch een toename van de besmetting, waardoor we derom de handhaving van het teeltsysteem op lange termijn in gevaar komt. Grondontsmetting lost niet alle kwalen op! Bij de behandeling van het onderwerp "bouwplan, aaltjes en grondontsmetting" had IR. C.A.A.A. MAENHOUT zelf reeds enkele kantekeningen gemaakt bij. de konti- nuering van bouwplannen met 1/3 suikerbieten en 1/3 aardappelen. Het bleek dat een dergelijk bouwplan bij aanwezigheid vaan aaltjes een wankele basis is. Grondontsmetting lost niet alle kwalen op Op tal van praktijkpercelen is - bij een besmetting met aaltjes die als schadelijk kan worden aangemerkt - een positief effekt op de opbrengst aan bieten gekonstateerd. Bij toepassing van grondontsmetting met schaarinjekteurs in grasgroenbemesting - de zgn. onderdoorbehandeling - is te verwachten dat de kans op struktuurbederf veel geringer zal zijn dan een behandeling van kale grond. De bedekking met gras. die na de behandeling blijft, is in dit opzicht een voordeel. Overigens is uit tal van waarne mingen gebleken, dat het struktuurbederf na grondontsmetting meevalt. Als de grond verder in konditie is en er wordt niet ontsmet onder abnormaal natte omstandigheden, hoeft men zich geen ernstige zorgen te maken. Aaltjes bestrijden met natuurlijke vijanden H et ontstaan van "dooie" grond door regelmatig ontsmetten van de grond lijkt in de praktijk mee te vallen. Er worden wel bodemorganismen gedood, maar de nitrificerende bacteriën herstellen zich toch weer vrij snel, evenals wortelknolletjesbac- teriën. Van een zeer intensieve en veelvuldige grondontsmetting, ge- kombineerd met toepassing van systemische nematiciden, moeten waarschijnlijk wel negatieve invloeden op struktuur, flora en fauna worden verwacht. Aaltjes hebben ook natuurlijke vijanden en in principe zouden deze te gebruiken zijn bij de bestrijding van schadelijke soorten aaltjes. Van sommige schimmels is bekend, dat ze aaltjes aan tasten. De biologische bestrijding staat wat dit betreft nog in de kinderschoenen. Op een vraag of wij met grondontsmetting niet het paard achter de wagen spannen, mede gelet op "verhalen" uit de Veenkoloniën over niet meer rendabele opbrengsten van aardappelen, werd geantwoord, dat deze vergelijking niet zon der meer opgaat. Wel blijkt dat het met de resistentie van aar dappelrassen niet zo eenvoudig is, omdat er "nieuwe" biotypen van het aardappelcystenaaltje ontstaan. Daarnaast moet gesteld worden dat ook andere faktoren opbrengstdepressie kunnen veroorzaken bij een zeer intensieve aardappelteelt. Met toediening van dierlijk organische mest mag geen resultaat worden vernacht door een remmende werking op de vermeer dering van of bezetting met aaltjes. Door een gunstige invloed van organische mest op de vruchtbaarheid van de grond kan schade door aaltjes wel beperkt blijven. A altjes zijn kleine kleiner dan 2 mm) wormvormige organis men, die in de grond en in water voorkomen. De meeste soorten leven van dood organisch materiaal; een aantal soorten is parasi tair op plant, mens of dier. Tot de planlenparasitaire soorten behoort een aantal dat in de akkerbouw van betekenis is. Vanwege hun betekenis voor de ver schillende gewassen zijn voornamelijk het aardappelcystenaaltje en het bietencystenaaltje in dit verband van belang. De jonge larven van deze soorten komen in het voorjaar uit de eieren, en bewegen zich, gelokt door de wortel uitgescheiden stof fen, naar die wortel, waaruit ze gaan zuigen. Vrouwelijke exem plaren gaan, nadat ze bevrucht zijn, sterk opzwellen, en vormen tenslotte een cyste, een rond bolletje, wat gevuld is met eieren. In onrijpe toestand zijn de cysten wit en op de wortels te zien. Bij rijping worden ze bruin, en vallen van de wortel af Het aard appelcystenaaltje heeft één generatie per jaar, het bietencyste naaltje 2 of 3, afhankelijk van de temperatuur en de aanwezigheid van voedsel. De aaltjes zijn obligate parasieten, dw.z. dat ze alleen kunnen groeien en vermeerderen op een geschikte waardplant. Zo kan het aardappelcystenaaltje zich vermeerderen op aardappel en tomaat. Het bietencystenaaltje heeft meerdere waardplanten: bieten-soor ten, koolachtigen etc. Wanneer geen waardplant in een bepaald jaar aanwezig is, neemt het aantal aaltjes gemiddeld met ongeveer 'A af. Hoe frequenter de waardplanten worden geteeld, des te sterker de toename van de bijbehorende aaltjessoorten zal zijn. Tenslotte kan een zodanig groot aantal aan de wortels gaan zuigen, dat de planten slechter gaan groeien, en het aantal aaltjes, door voedsel gebrek kan gaan afnemen. Bij voortgang van een zeer frequente teelt van een waardplant gaat het aantal in de grond aanwezige aaltjes op een hoog niveau flucteren, waarbij voortdurend misge wassen zullen voorkomen. De vermeerdering van aaltjes is dus het grootst, wanneer hun dichtheid in de grond gering is. Schade door cystenaaltjes uit zich in de slechte groei van gewassen, doordat de wortels niet meer in staat zijn voldoende vocht en voedingsstoffen naar stengels- en bladeren te transporteren. Zo kan ook vochtgebrek slapers in bieten) als zichtbaar symptoom optreden. De plant gaat dit tekort compenseren door extra vorming van wortels, zodat baardige bie ten kunnen ontstaan. Bij hoge dichtheden van aaljtes kan zeer grote schade, tot zelfs volledige misgewassen voorkomen. 13

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1977 | | pagina 13