Grondbewerking
Natuuriijk met PZ
Structuurvisie 1990
Landbouw en Landbouwverkenningen
PB
Boeke-Heesters
Grondbewerking met PZ
Boeke-Heesters weet daar alles van
210.000 ha minder cultuurgrond
Grote afname bedrijfshoofden
Vorige week heeft Minister van der Stee o.a. de structuurvisie
"landbouw" en "landbouwverkenningen" aangeboden aan de
kamers der Staten Generaal.
In de landbouwverkenningen worden aan de hand van bekende
gegevens over de periode 1950 tot 1975 een aantal modelbereke
ningen gemaakt van de sociaal economische ontwikkelingen tot
1990.
Hierbij is vooral gekeken naar de ontwikkelingsmogelijkheden,
uiteraard heeft men daarbij wel het verleden moeten betrekken.
De afzonderlijke vooruitberekening van het aantal mannelijke
arbeidskrachten op hoofdberoepsbedrijven in de landbouw laat
een daling zien van bijna 150.000 in 1974 tot bijna 85.000 in
1990. Dit betekent een gemiddelde jaarlijkse daling van 3,4%
(van 1960 tot 1974 was dit 4,6%).
In de tuinbouw is een teruggang voorzien van bijna 53.000 in
1974 tot ruim 37.000 in 1990; een jaarlijkse daling van 2,1% (in
1960-1974 was dit 1,4%).
Het aantal hoofdberoepsbedrijven zal naar verwachting afne
men van bijna 111.000 tot ruim 64.000 en in de tuinbouw van
27.000 tot ruim 15.000. Dit is een jaarlijkse daling van 3,3%. Er
bestaan verschillen in de ontwikkeling per bedrijfstype. Voor de
akkerbouw (3,7%), de melkveehouderij (3,5%) en de tuinbouw
bedrijven (3,5%) wordt op een relatief sterke jaarlijkse daling
gerekend. De intensieve veehouderij en de overige veehoude
rijbedrijven zullen daarentegen minder snel afnemen (2,8%
resp. 2,7%). De afname van het areaal cultuurgrond is gebaseerd
op de trendmatige ontwikkeling over de periode 1965-1974.
Voor 1974-1990 wordt jaarlijks een vermindering verwacht van
gemiddeld 12.900 ha (0,6%). Daarmee zal het areaal cultuur
grond van ca. 2.090.000 ha in 1974 teruglopen tot 1.880.000 in
1990. In het gebruik van deze grond wordt slechts een geringe
verschuiving verwacht van grasland naar bouwland.
Alleen bedrijfsbeëindiging vermindert arbeidskrachten in de
landbouw
De genoemde ontwikkelingen hebben een aantal bedrijfstruc-
turele effecten in de land- en tuinbouw, waarvan de belan
grijkste zijn:
- Ten gevolge van de vrij grote-vermindering van het aantal
bedrijfshoofden kan de toename van de gemiddelde bedrijf-
soppervlakte in de komende tijd sneller verlopen;
- De intensivering - d.i. het aantal standaardbedrijfseenheden
(s.b.e.) per ha - zal gezien ook de geringe groei in de produk-
tie-omvang, aanzienlijk minder snel toenemen;
- Hierdoor kan, ondanks de snellere stijging van de bedrijfsop-
pervlakten, ook de bedrijfsomvang in s.b.e. na 1974 slechts
langzaam groeien. De groei van de bedrijfsomvang in de tuin
bouw blijft gelijk;
- Door de geringere daling van het aantal arbeidskrachten in de
landbouw en de minder sterke groei van de produktie-omvang
in s.b.e. na 1974 is ook de stijging van de produktie-omvang per
man geringer dan in voorgaande jaren. Ook hier is het beeld in
de tuinbouw gunstiger;
- De arbeidsbezetting (excl. tuinbouw) blijft in de toekomst
vrijwel gelijk (gemiddeld 1,32 per bedrijf), hetgeen moet worden
toegeschreven aan het feit dat de arbeidsbezetting op veel be
drijven reeds minimaal is (overwegend éénmansbedrijven).
Verdere daling van het aantal arbeidskrachten moet hoofdza
kelijk gepaard gaan met bedrijfsopheffing.
Toekomst somber voor veehouderij
geen verbetering bedrijfstruktuur
In de Landbouwverkenningen is ook een poging gedaan een
vergelijking te maken tussen de bedrijfstructuur in 1974 en 1990
in relatie tot de inkomensvorming (arbeidsopbrengst). Daaruit
blijkt - met inachtneming van de gemaakte veronderstellingen -
dat de in het bedrijf ingezette produktiefaktoren, althans op
pachtbasis berekend, onder gemiddelde omstandigheden een
beloning ontvangen overeenkomstig de beloningsniveau's, die
voor vergelijkbare produktiefaktoren in andere sektoren gelden.
Op' basis van de in de Landbouwverkenningen uitgevoerde
modelberekening en daarbij rekening houdend met het effect
van realisering van het areaal "Relatienotagebied" tot 1990
(75.000 ha beheersgebieden en 25.000 ha reservaat) kan worden
vastgesteld dat in de melkveehouderij nauwelijks en in de ak
kerbouw en voor de glastuinbouwsektor een veel duidelijker
verbeterinê van de bedrijfstructuur in relatie tot de rentabiliteit
zou kunnen optreden. Vastgesteld kan ook worden dat de
spreiding in bedrijfsomvang en daarmede van de inkomensca
paciteit in 1990 veel groter zal zijn dan die in 1974, die op haar
beurt reeds groter was dan in 1960. Het te voeren beleid blijft
gericht op het instant blijven van de gemeenschappelijke Euro
pese markt. Indien, de stijging van de kosten die van de pro-
duktiviteit - trendmatig ca 1,5% - niet overtreft, kan de rentabi
liteit gehandhaafd worden zonder dat de opbrengstprijzen be
hoeven te worden verhoogd. Er zijn echter onzekerheden, zoals:
- het inflatietempo;
- de ontwikkeling van de faktor-kosten (arbeid, grond en kapi
taal) en de non-faktor-kosten (zoals veevoeder, kunstmest en
energie);
- het bestaan van een redelijk evenwicht tussen vraag en aanbod.
Produktie toename kan slechts beperkt zijn
De produktietoename in onze land- en tuinbouw kan - zij het
met enige variatie tussen de produktietakken - in de toekomst
slechts beperkt zijn. De vraag, of de werkelijke produktiegroei
hoger of lager zal zijn is vooral afhankelijk van zowel de wijze
waarop de gemeenschappelijke markt zal functioneren als van
onze concurrentiepositie in deze markt. Deze faktoren zijn,
binnen zekere grenzen, via het internationale beleid en het
structuurbeleid beïnvloedbaar.
Bij een beperkte of matige groei zal de toename in s.b.e. van de
bedrijfsomvang en van het aantal s.b.e. per arbeidskracht in
toenemende mate afhankelijk 2ijn van de vermindering van het
aantal arbeidskrachten, in het bijzonder van bedrijfshoofden, en
van het aantal bedrijven. Hierbij zijn de volgende aspecten van
belang:
- vermindering van het aantal bedrijfshoofden/bedrijven door
beroepsverandering is in belangrijke mate afhankelijk van de
algemeen economische groei;
- bij een beperkte economische groei en een daarmee samen
hangende ongunstige werkgelegenheid zal deze vermindering
ongunstig worden beïnvloed;
- beroepsbeëindiging dient niet te zeer gepaard te gaan met een
hogere toetreding tot het agrarische beroep. Deze ontwikkeling
zou zich bij een ongunstige werkgelegenheid kunnen voordoen.
Stimulering van toetreding tot de landbouw is gezien de nade
lige bedrijfstructurele effecten ongewenst.
Is het mogelijk arbeidstijd 20% te verkorten in de veehouderij?
Berekeningen tonen aan, dat de spreiding van de bedrijfsgrootte
in hectaren en van de bedrijfsomvang in s.b.e. - en dus de
spreiding van inkomenscapaciteit - de neiging vertoont groter te
worden tussen de kleinere en grotere bedrijven. Dit is belangrijk
voor het structuurbeleid met name voor het bedrijfsontwikke-
lings- en het grondbeleid. Het percentage eenmansbedrijven
blijft vooralsnog hooé, in het bijzonder in de melkveehouderij.
Dit vraagt bijzondere aandacht voor de sociale bedrijfsomstan
digheden. Modernisering en rationalisatie kunnen bijdragen tot
de zogewenste verkorting van de arbeidstijd. Op een modern,
goed geleid veehouderijbedrijf lijkt het mogelijk het aantal ge
werkte uren per vaste arbeidskracht met ca. 20% te verminderen.
Ook via samenwerking tussen bedrijven kunnen bedrijfsgebon
denheid en arbeidsduur worden beperkt.
Beperking cultuur-technische werken nadelig
Dc in de Landbouwverkenningen verkregen resultaten zullen
ongunstiger zijn als de veronderstelde handhaving van de cul
tuurtechnische werken niet op huidige niveau wordt verwezen
lijkt. Bij de in de "modelberekening" in combinatie met de
toepassing van de Relatienota geraamde produktiegroei is geen
rekening gehouden met eventuele overige beperkende eisen uit
het oogpunt van milieu, natuur en landschap.
PZ Precisie Grondverkruimelaar. Meteen PZ Grondverkruimelaar bereidt u in
één werkgang een prachtig gelijkmatig verkruimeld zaaibed in veel minder tijd
en met veel lagere kosten. De PZ GK3000 geeft door uiterst nauwkeurig
instelbare werkdiepte, een ideaal kiembed voor bijvoorbeeld granen,
suikerbieten, aardappelen en uien.
PZ Vibrax. Een voordelige PZ Vibrax verspreidt al uw waardevolle kunstmest
volkomen gelijkmatig. Zo'n perfect strooibeeld is tegenwoordig zeer gewenst,
want verspilling kost nu meer dan ooit.
Vullen van de PZ Vibrax is geen probleem. De lage voorraadbak is pas nog
weer 'ns 12 cm extra verlaagd. De vulhoogte is nog slechts 78 cm bij de
400 liter bak en 88 cm bij de 600 liter bak.
PZ, een produkt van Zweegers, de vernieuwers van landbouwmachines.
Thyssen-Bornemisza Europe nv
Boeke-Heesters bv, Industrieweg 9, Amersfoort, tel. 033 - 30434
Vestigingen te:
Beugen (08856 - 1441), Erp (04135- 1733), Goes (01100- 15135),Goutum (05100 - 29949),
Haaren (04117 - 144T), Hengelo-GId. (05753 - 1964) en Vessem (04979 - 444).
ls het mogelijk arbeidstijd 20% te verkorten in de veehouderij? Berekeningen
tonen aan, dat de spreiding van de bedrijfsgrootte in hectaren en van de bedrijf
somvang in s.b.e. - en dus de spreiding van inkomenscapaciteit - de neiging
vertoont groter te worden tussen de kleinere en grotere bedrijven. Dit is belang
rijk voor het structuurbeleid met name voor het bedrijfsontwikkelinés- en het
grondbeleid. Het percentage eenmansbedrijven blijft vooralsnog hoog, in het
bijzonder in de melkveehouderij. Dit vraagt bijzondere aandacht voor de sociale
bedrijfsomstandigheden. Modernisering en rationalisatie kunnen bijdragen tot
de zogewenste verkorting van de arbeidstijd. Op een modern, goed geleid vee
houderijbedrijf lijkt het mogelijk het aantal gewerkte uren per vaste arbeids
kracht met ca. 20% te verminderen. Ook via samenwerking tussen bedrijven
kunnen bedrijfsgebondenheid en arbeidsduur worden beperkt.
Beperking cultuur-technische werken nadelig De in de Landbouwverkenningen
verkregen resultaten zullen ongunstiger zijn als de veronderstelde handhaving
van de cultuurtechnische werken niet op huidige niveau wordt verwezenlijkt. Bij
de in de "modelberekening" in combinatie met de toepassing van de Relatienota
geraamde produktiegroei is geen rekening gehouden met eventuele overige be
perkende eisen uit het oogpunt van milieu, natuur en landschap.
Beleid afstemmen op continuïteit Inkomen moet uit de markt komen Uiteraard
zal slechts bij een efficiënt en rationeel producerende land- en tuinbouw de
bijdrage aan de nationale economie het grootst zijn. Daarom is, evenals bij
andere, niet-agrarische bedrijfstakken, het beleid afgestemd op continuïteit en
groei. Agrarische ondernemingen met activiteiten gericht op een sociaal-econo
misch verantwoorde bijdrage aan de volkshuishouding moeten immers een met
overeenkomstige bedrijven vergelijkbare beloning van de produktiefaktoren
opleveren. Continuïteit en groei zijn dan in onze markteconomie verzekerd. Een
tweede uitgangspunt moet daarom luiden: het agrarisch inkomen moet in de
eerste plaats uit de markt komen. Het in E.E.G.-verband geformuleerde beleid,
zowel op het gebied van de marktordening als op het gebied van de structurele
begeleiding van land- en tuinbouwbedrijven, is volstrekt duidelijk. Want in het
raam van een grote gemeenschappelijke markt zullen de impulsen, die leiden tot
een regionale specialisatie, krachtiger werken dan in het vroeger nationaal ge
voerde landbouwbeleid. De daaruit voortvloeiende versterkte concurrentie heeft
de dynamiek op het gebied van de structurele aanpassingen vergroot.
Landbouw moet met anderen rekening houden Als derde uitgangspunt geldt:
groei moet selectief zijn, d.w.z. ook in het beleid voor onze land- en tuinbouw
moet in toenemende mate rekening worden gehouden met de belangen van
milieu, natuur en landschapsbehoud, ruimtelijke ordening, zuinig gebruik van
grondstoffen en energie, terwijl ook met het gebeuren in andere delen van de
wereld - met name in de ontwikkelingslanden - rekening moet worden gehouden.
Voor de landbouw voert dit tot een beleid, waarbij het inrichten en het beheer
van het landelijke gebied op zodanige wijze plaatsvindt dat de door de land- en
tuinbouw verrichte functies gezamenlijk zo goed mogelijk tot hun recht komen.
Uitgangspunten en doeleinden van het landbouwdeleid houden nauw verband
met het streven van de overheid dat via een integraal inkomensbeleid ook de
zelfstandigen een maatschappelijk verantwoord inkomen kunnen verwerven.
Het landbouwbeleid moet hieraan een bijdrage verlenen, ook ter verbetering van
de leef- en werkomstandigheden van de agrariërs. In het kader van een integraal
inkomensbeleid zijn evenwel niet alleen het landbouwbeleid, doch ook het so
ciale en fiscale beleid van belang. Toepassing van het sociale en fiscale beleid ten
behoeve van de agrariërs en huri ondernemingen vergt echter steeds toetsing aan
de uitgangspunten en doeleinden van het landbouwbeleid.
16