Verschillende bedrijfstypen, pacht en eigendom
C.A.R. Zevenbergen
De konsulent,
Ir. J.A.H. Haenen
Bedrijfsbeheer en financiële
verplichtingen
Bij gebrek aan groeiruimte;
niet meer maar beter
Geraadpleegde publikaties
Het gezinsinkomen en de
kontinuïteit van het bedrijf
Hoe staat het met de beloning van de meewerkende opvolgende zoon ten
opzichte van de overige kinderen, die een werkkring buiten het ouderlijk bedrijf
hebben aanvaard?
Op de landbouwbedrijven beliep het vermogen gemiddeld per bedrijf
(bedrijven groter dan 5 ha) in 1968 een bedrag van 157.500 en in 1980
was dit per bedrijf (bedrijven groter dan 69 sbe) gemiddeld 885.400
(LEI publ. 3.107). Het percentage eigen vermogen t.o.v. het totale
vermogen was niet veel veranderd nl. 80% in 1968 en 78% in 1980.
Derhalve zijn zowel het eigen vermogen als het vreemd vermogen in een
kort tijdsbestek vele malen groter geworden.
nominale waardestijging van de
grond, arbeid van meewerkende op
volgende zoon etc.) wat de huidige
situatie betreft vaak op een nog re
delijk niveau.
Hierbij realiseert men zich dikwijls
echter onvoldoende: "Hoe in de toe
komst na de overname van het ou
derlijk bedrijf de inkomenspositie
van de opvolgende zoon gaat wor
den". Op het moment van de be
drijfsovername springt de financie-
ringsproblematiek sterk naar voren.
De hoeveelheid "eigen vermogen"
van het toekomstige bedrijfshoofd
speelt hierbij een centrale rol.
Dit eigen vermogen is nodig als basis
voor verdere financiering en boven
dien vervult het eigen vermogen een
bufferfunktie om normale bedrijfs-
risiko's op te vangen.
De mogelijkheden voor het toekom
stige bedrijfshoofd om voldoende
eigen vermogen op te bouwen, zijn
beperkt.
van grond en ander onroerend
goed gedurende de periode, dat
hij bij zijn vader op het ouder
lijk bedrijf heeft meegewerkt,
bij de bedrijfsovername aan de
opvolgende zoon te schenken?
Kan het bedrijf aan het toe
komstig bedrijfshoofd bij een
doelmatig bedrijfsbeheer een
voldoende gezinsinkomen op
leveren?
Deze en andere vraagpunten
moeten in het gezin vooral ook
naar de geest van de wet tijdig
worden besproken en opgelost.
Boer zijn is een mooi maar daarbij
tevens een duur beroep. Het is een
goede, ja nodige zaak dat bedrij
ven met voldoende levensvatbaar
heid ook in de toekomst worden
gekontinueerd.
Het verschil in vermogensbehoefte
tussen pachtbedrijven en eigen-
domsbedrijven brengt met zich mee
dat op pachtbedrijven de kontinue-
ring van het bedrijf door de mede
werkende zoon in het algemeen
minder financiële moeilijkheden
geeft dan op eigendomsbedrijven.
Verder moet nog wel worden aange
tekend dat op pachtbedrijven inten
sivering in de dierlijke produktie-
sektor (denk aan het bouwen van
veestalling) juridisch en financieel
gezien niet zo gemakkelijk is te rea
liseren als op eigendomsbedrijven.
aansprakelijk voor de financiële
gang van zaken in zijn bedrijf.
Op basis van de uitkomsten van LEI
bedrijven mag men aannemen dat
op veel landbouwbedrijven het be
drijfsresultaat - bedrijfsekonomisch
berekend - negatief is, derhalve ver
liesgevend (LEI pibl. 3.107). Toch is
het aantal landbouwbedrijven dat
failliet gaat (tot nu toe) relatief klein.
Met betrekking tot het F1SKAAL
INKOMEN en het verliesgevend
BEDRIJFSBEHEER is op twee as-
pekten, aangeduid als A en B nog
nader ingegaan.
Van bedrijfstype tot bedrijfstype zijn
er wat de verhouding vreemd ver
mogen t.o.v. het totale vermogen be
treft verschillen, zoals uit overzicht 1
(LEI publ. 3.98) blijkt.
OVERZICHT 1
Totaal vermogen
per 1 mei 1979
waarvan vreemd
vermogen
akkerbouw
bedrijven
f 1 056 000
f 156 000
15%
Er is een grote spreiding in de hoogte
van het vreemde vermogen van be
drijf tot bedrijf.
Ruim 25.300 bedrijven (32%) hadden
per l mei 1979 minder dan 50.000
vreemd vermogen en ruim 16% van
de bedrijven echter meer dan
j" 300.000 per bedrijf.
De omvang van het vreemde vermo
gen per bedrijf hangt in de grondge
bonden akkerbouw samen met de
bedrijfsoppervlakte en in de vee
houderij en tuinbouw met de be
drijfsomvang uitgedrukt in sbe's.
De vermogensbehoefte is op pacht
bedrijven aanmerkelijk lager dan op
eigendomsbedrijven zoals overzicht
2 (LEI publ. 3.98) laat zien.
OVERZICHT 2
Voor beginnende boeren is het bij de
bedrijfsaanvaarding benodigde
bedrijven
f 911 000
f 171 000
19%
intensieve
veehouderij
f 732 000
f 168 000
23%
vreemd vermogen in de loop der ja
ren fors blijven stijgen.
Hierbij dient nog te worden opge
merkt dat de kosten van het vreemd
vermogen in de vorm van te betalen
rente in de loop der jaren eveneens
sterk zijn gestegen. Zo is de rentevoet
van 5 Vi% in 1965 opgelopen tot ruim
12% in 1980. Hier vloeit uit voort dat
in de loop der jaren beginnende
boeren om aan hun hogere lasten in
de vorm van te betalen rente en af
lossing te voldoen meer uit het over
genomen bedrijf dienden te halen
dan hun vaders.
Het landbouwbedrijf is een per
soonlijke onderneming en de boer is
derhalve met geheel zijn vermogen
opp. kult.gr. in ha's
Gegevens per 1 mei 1979
pachtbedrijven
eigendomsbedrijven
tot. pacht
26.5 24.1
19.3 3.8
eigen
2.4
15.5
vermogen in duizenden flS
tot. vreemd eigen
504.4 114.4 390.0
1060.4 189.1 871.3
Wie schrijft die blijft; het bijhouden van technische en financiële gegevens
vormen de basis van een goed bedrijfsbeheer.
A. De bedrijfseksploitatie komt in de
knel zodra de boer zijn financiële
verplichtingen niet meer kan nako
men (LEI en RABO 1975). Vermin
dering van de uitgaven is een middel
om hieraan te ontkomen. Op bedrij
ven met een meewerkende zoon en/of
andere gezinsleden zijn de uit het be
drijf verkregen financiële middelen
veelal van dien aard dat de boer hen
het loon niet of slechts ten dele kan
betalen.
Voor zover dit het geval is en de
overige kinderen een werkkring bui
ten het ouderlijk bedrijf hebben
aanvaard of daarvoor een opleiding
volgen, dient in dit verband nog het
volgende te worden gekonkludeerd.
Voor de boer vervult het aan de ge
zinsleden niet (volledig) uitgekeerde
loon de funktie van renteloos krediet
zonder aflossingsverplichting.
B. Jonge c.q. beginnende boeren
hebben zoals reeds eerder is om
schreven hogere financiële las
ten/verplichtingen dan hun oudere
kollega's op overeenkomstige be
drijven.
Om aan deze hogere financiële ver
plichtingen te voldoen, zullen jonge
boeren meer geld uit het bedrijf
moeten halen dan hun vader.
Groeiruimte in de vorm van bedrijf-
soppervlaktevergroting was er mees
tal niet, want alle grond is bij be
staande bedrijven in gebruik. De
noodzakelijke groeiruimte voor zijn
bedrijf kan de jonge boer veelal al
leen vinden in de (grondloze) dier
lijke produktic.
Benutting van de groeiruimte c.q.
uitbreiding van bedrijfsomvang be
tekent een groter beroep op veemd
vermogen. In de afgelopen decennia
konden boeren, eigenaar - gebrui
kers, dit vreemd vermogen veelal
(grotendeels) aantrekken op basis
van de nominale waardestijging van.
de grond en het overige onroerend
goed.
Ter verlichting van de lasten bij het
aantrekken van vreemd vermogen is
in ons land mede op aandrang van
het bedrijfsleven vanaf 1972 de
rentevoet was toen 8,75% de mo
gelijkheid opengesteld om evenals in
andere EEG landen gebruik te ma
ken van de RENTESUBSIDIERE
GELING.
Veel boeren, waaronder een hoog
percentage jonge boeren, hebben
van deze regeling gebruikgemaakt.
Door vergroting van de bedrijfsom
vang kon de op het bedrijf aanwezige
arbeid in het algemeen meer effek-
tief worden ingezet.
Hoe de boeren in de laatste decennia
de groeiruimte in de (grondloze)
dierlijke sektor hebben benut om de
bedrijfsomvang te vergroten, laat
overzicht 3 met gegevens over het
kruchtvoerverbruik in ons land zien.
De ruimte voor uitbreiding in de
dierlijke sektor is in meerdere gebie
den momenteel al opgesoupeerd;
denk maar eens aan gebieden met een
mestoverschot.
■■PHHRPP
In de loop der jaren hebben vooral jonge boeren hun bedrijfsomvang vergroot
door uitbreiding van de grondloze dierlijke produktie.
Gebrek aan ruimte voor uitbreiding
betekent niet dat er in de landbouw
een rustige periode gaat komen. In
tegendeel. in de naaste toekomst
zullen de op het bedrijf reeds aan
wezige mogelijkheden o.a. wegens de
doorgaande kostenstijging, nog beter
moeten worden benut.
In de afgelopen jaren zijn bij winter
tarwe de korrelopbrengst per ha en
bij melkvee de melkproduktie per
koe flink gestegen.
Hieruit mag men afleiden dat de op
brengst van de gewassen en die van
OVERZICHT 3
Reden te meer om de mogelijkheden
die er wel zijn zo goed mogelijk te
benutten. Gezien de verscheiden-
LEI en RABO Het landbouwkrediet
in Nederland 1975
LEI publikatie 3.98 jan. 1981 Van
bed rij fs
LEI publikatie 3.107 nov.1981 uit
komsten tot financiële positie
LEI EN CBS Landbouwcijfers dh
verse jaargangen
Wijzer naar 1985 Struktuurnota van
de Brabantsedand- en tuinbouw 1981
KRACHTVOERVERBRUIK IN NEDERLAND
in de periode
1 juli 30 juni
1955/56
1962/63
1971/72
1979/80
in eenheden van 1 000 ton
rundvee
650 (27)
1 300 55)
2 374 (100)
4 882 (206)
varkens
1 250 31)
1 760 43)
4 081 (100)
6 112 (150)
pluimvee
850 39)
1 740 80)
2 162 (100)
2 793 (129)
alle veesoorten
2 900 33)
4 900 56)
8 737 (100)
13 945 (160)
het vee in de komende jaren in het
algemeen nog fors verbeterd kunnen
worden. Kortom de op het bedrijf
reeds aanwezige inkomenskapaciteit
dient zo volledig mogelijk te worden
benut. Het gaat primair dus niet om
meer ha's of grotere aantallen dieren
maar veel meer om hogere opbreng
sten per ha gewas of per dier.
In de boerengezinnen wordt het be
drijfsbeheer veelal uitsluitend
beoordeeld op basis van het fiskaal
inkomen.
In de gezinnen van oudere boeren
ligt het fiskale inkomen (denk aan
heid van bedrijf en gezin is een alge
meen sluitende oplossing niet voor
handen en derhalve is hier volstaan
met het weergeven van enige vraag
punten.
Als de meewerkende opvol
gende zoon niet (volledig)
wordt beloond, is dit billijk ten
opzichte van de overige kinde
ren, die een werkkring buiten
het ouderlijk bedrijf hebben
aanvaard of daarvoor een op
leiding volgen?
- De opvolgende zoon heeft bij
de aanvaarding van het ouder
lijk bedrijf een groot vermogen
nodig. Is het niet billijk de
geldswaardevermeerdering
In het gezin dient tijdig te worden nagegaan of het ouderlijk bedrijf t.z.t. aan de
opvolgende zoon als toekomstig bedrijfshoofd ook een voldoende gezinsinko
men kan opleveren.
11