Promotie-onderzoek leidt tot nieuwe
inzichten in ideaal maisras
Ondanks nat voorjaar geen reden tot klagen voor maistelers
Weer beïnvloedt niet alleen opbrengst maar ook kwaliteit
Snijmais heeft het - als veevoer - in korte tijd helemaal gemaakt. In
1970 nog nauwelijks geteeld, is het nu met 150.000 ha, na aardap
pelen en granen, het derde gewas in ons land. In vijftien jaar is er
veel aan de teelttechniek verbeterd en zijn er nieuwe produktievere
rassen gekomen, zodat opbrengsten tot 18 ton per hektare tot de
mogelijkheden behoren. Ondanks de grote populariteit is er in het
verleden weinig gedaan om fundamenteel inzicht te krijgen in de
relaties tussen ontwikkeling, groei, produktie en kwaliteit bij snij
mais.
Ir. P.C. Struik, die op vrijdag 16
september aan de Landbouwho
geschool promoveerde be
schrijft in zijn proefschrift onder
zoek waardoor dat inzicht ver
groot wordt. Zijn studie leidde tot
een nieuwe visie op de snijmais-
plant. Op grond daarvan komt hi
tot een beschrijving van de ideale
weersomstandigheden in het kli
maat van Noordwest-Europa
voor de snijmaisteelt, tot een
voorlopig koncept voor een
voorspellingsmodel van de ver
teerbaarheid en tot een beschrij
ving van het ideale maistype voor
onze streken. Zijn onderzoek zal
er daarom onder andere toe lei
den dat binnenkort bij het on
derzoek van snijmaismonsters in
bedrijfslaboratoria het eiement-
"verteerbaarheid" achterwege
kan blijven.
Het ideale weer
Promovendus Struik heeft vanaf
1978 bij de vakgroep Landbouw
plantenteelt en graslandkunde
aan de Landbouwhogeschool on
derzoek gedaan naar de produk
tie en kwaliteit van snijmais. Zijn
onderzoek, waarvan de resultaten
vooral van belang zijn voor kwe
kers en teeltonderzoekers, om
vatte een studie van het algemene
patroon van groei, ontwikkeling
en kwaliteit, effekten van kli-
maatsfaktoren en het ideale weer
voor de maisteelt in ons land.
Het onderzoek bevestigt dat het
Nederlandse klimaat geschikt is
voor produktie van snijmais met
een hoge voederwaarde. De pro-
duktiviteit wordt echter ernstig
belemmerd door de lage bodem
en luchttemperaturen in het
voorjaar en de lage luchttempe
ratuur in het najaar. In september
is de lage lichtintensiteit evenwel
sterker beperkend dan de tempe
ratuur. Omdat de eerste schade
lijke nachtvorsten gewoonlijk pas
laat in het najaar optreden is het
groeiseizoen in de gematigde ge
bieden lang; daardoor zijn hoge
drogestofopbrengsten toch mo
gelijk. Het ideale weertype voor
mais in Nederland wordt geken
merkt door voldoende (maar niet
te veel) en regelmatig verdeelde
neerslag, hoge temperaturen
vanaf inzaai tot vlak voor de
pluimaanleg en tijdens de korrel
vulling en veel straling vanaf de
pluimaanleg tot aan de oogst.
Verteerbaarheid
De waarde van een gewas wordt
zowel door opbrengst als verteer
baarheid bepaald. De variatie in
verteerbaarheid tussen de ver
schillende snijmaisrassen, tussen
percelen of tussen jaren is niet zo
groot, maar desondanks niet on
belangrijk. De kwaliteit van snij
mais wordt in de praktijk bepaald
door een (chemische) bepaling
van het gehalte aan ruwe celstof
in gedroogde en gemalen mais-
monsters. De verschillen in ver
teerbaarheid tussen de rassen
worden echter sedert kort via een
nieuwere methode nauwkeuriger
bepaald en in de rassenlijst ver
meld. Nu door het onderzoek van
Struik bovendien meer inzicht
verkregen is in de invloed van het
klimaat op de verteerbaarheid,
zal het binnenkort mogelijk zijn
de verteerbaarheid van een nor
maal geteeld snijmaisgewas per
ras redelijk te voorspellen op
grond van weersomstandigheden
tijdens het groeiseizoen. Zo'n
voorspelling is ongeveer even
nauwkeurig als de schatting op
basis van de ruwe-celstofbepa-
ling. Dit betekent dat in de naaste
toekomst het monsteronderzoek
in de meeste gevallen beperkt kan
blijven tot het droge-stofgehalte
en het asgehalte.
Ideale mais
Een ideaal maisras voor Noord
west-Europa verenigt volgens
Struik de volgende eigenschap
pen in zich:
- goede koudetolerantie, vol
doende groeikracht in het
voorjaar en bestand tegen ho
ge standdichtheden
Veredelaars zoeken door middel van vele proeven de voor ons klimaat en
bodem meest geschikte rassen
Ir. P.C. Struik
- snelle bladontwikkeling, lang
groenbhjvend blad en hoge
fotosynthesesnelheid
- vroege bloei, kleine pluim en
grote kolf met een lage kor-
relvullingssnelheid
- korte, dikke stengel met veel
en stevig merg
- geringe vatbaarheid voor
ziekten en plagen
- hoge verteringssnelheid en
verteerbaarheid van het
struktuurweefsel
- beperkte vorming van steun-
wortels
Dit ideale maisras is dan zeer
produktief. weinig gevoelig voor
legering, ziekten en plagen, goed
verteerbaar, zeer geschikt om in
te kuilen en wordt goed door het
vee opgenomen en benut.
Zo'n beschrijving van de ideale
snijmais geeft een idee van de
meest wenselijke kombinatie van
eigenschappen die een rol spelen
bij de bepaling van de kuituur-
waarde van snijmais. Sommige
eigenschappen, bijvoorbeeld de
verteerbaarheid, kregen in het
verleden weinig of geen aandacht
in de veredeïingsprogramma's.
Andere eigenschappen zijn al
sterk verbeterd of worden anders
beoordeeld of gewogen. De hier
boven beschreven idee van de
ideale mais kan de veredelaar
helpen bij zijn overwegingen.
Met een areaal van ruim 150.000 ha is de teelt van snijmais, na granen
en aardappelen, voor wat betreft de oppervlakte de derde teelt in Ne
derland geworden. Kleinere bedrijven met weinig grond hebben hun
veestapel kunnen uitbreiden door de mogelijkheid ruwvoer in de vorm
van snijmais aan te kopen. Daarnaast is snijmais een aantrekkelijk
gewas voor boeren die grond hebben, maar die voor de uitoefening van
hun bedrijf niet nodig hebben. Te denken valt in dit verband aan de
intensieve veehouderij of boeren die hun bedrijf hebben beëindigd, maar
de grond nog exploiteren.
Hoewel er nog geen resultaten van
ruwvoederonderzoek bekend zij n, be
staat de indruk dat de opbrengsten,
ondanks de late zaai. nauwelijks on
derdoen voor andere jaren. Ver
wacht wordt dat de hoeveelheid
droge stof per hektare wel iets lager
zal liggen. (9-10 ton per hektare). De
prijzen voor verhandeld mais va
rieerden tussen 3500 en 4500/ha
voor normale percelen.
Late zaai
Terwijl onder normale omstandig
heden eind april/begin mei gezaaid
kan worden, werd dit jaar, als gevolg
van het extreem natte voorjaar, tot
medio juni gezaaid. Omdat het zaai
zaad veelal reeds in maart was be
steld, was het voor de meesten niet
meer mogelijk gebruik te maken van
een vroegrijp ras. Door de voorlich
ting werd geadviseerd wat dunner te
zaaien in verband met het grotere
opkomstpercentage door de hogere
temperaturen. Bovendien moesten
de laat opgekomen planten de kans
krijgen zich goed te ontwikkelen.
Hier en daar is te vroeg gezaaid. Ten
opzichte van de wat latere zaai onder
betere Omstandigheden heeft dit
eerder verlies dan winst opgeleverd.
De percelen die het in eerste instan
tie wat beter deden, die op de hogere
en daarom droge zandgronden, kre
gen als eerste van de aanhoudende
21 oktober 1983
droogte deze zomer te lijden. Soms
bereikten de planten op deze gron
den slechts de helft van de normale
hoogte. Op enkele plaatsen is met
succes de regeninstallatie ingezet.
Percelen die waren aangetast door
builenbrand waren eveneens te vin
den op de drogere gronden. Aange
raden wordt bij meer dan 30% aan
getaste planten geer. verse mais te
voeren.
Op de goede vochthoudende zand
en kleigronden zijn echter v.w.b.
kwantiteit en kwaliteit alleszins re
delijke opbrengsten behaald.
Onrustig
Voor verschillende telers is de lege
ring als gevolg van de harde wind,
die gepaard ging met regen, begin
september reden geweest om (te)
vroeg te beginnen met de oogst. Toen
daarom de eerste hakselaars gingen
rijden werden weer anderen onrus
tig, waardoor weer een aantal perce
len te vroeg werden geoogst. Hier
door werd voor deze percelen het
groeiseizoen onnodig bekort en de
perssapverliezen vergroot doordat
het gewas niet voldoende was afge-
rijpt. Gelukkig is dit verschijnsel be
perkt gebleven tot enkele uitzonde
ringen.
Doordat de weersomstandigheden
tijdens de oogst uitstekend waren, is
de oogstperiode wat langer geweest
dan in andere jaren het geval is.
nier. Op de kleigronden wordt vaker
gebruik gemaakt van plastik met
daarover een stevige afdekzeil. Wil
men in deze gebieden een gronddek
op de kuil hebben, dan dient men de
daarvoor benodigde kuil al schra
pend te verzamelen om te voorko
men dat grote kluiten het plastik be
schadigen en bederf kan beginnen.
Nadat de kuil is afgewerkt dient men
aandacht te besteden aan de volgen
de punten:
Bijzondere aandacht moet worden besteed aan het vastrijden van de kanten.
Door de steeds betere op de markt
zijnde hakselaars komt een te lang
gehakseld produkt niet meer voor.
Hoewel uit onderzoek nog niet is ge
bleken dat een nog kortere haksel-
lengte voordelen biedt, zien vele
veehouders graag een kapotgeslagen
of gekneusde korrel. De koe zou be
ter in staat zijn uit deze korrels de
voedingsstoffen op te nemen. Het
voorkomen van ongeschonden
maiskorrels in de mest baart sommi
ge veehouders zorgen. In het alge
meen blijkt het echter nogal mee te
vallen met de hoeveelheid onver
teerde korrels in de mest en is er geen
reden om korter te gaan hakselen.
Nadelen van korter hakselen zijn de
grotere trekkracht die de hakselaar
moet leveren en de hiermee gepaard
gaande stijging in het brandstofge-
bruik. Daarnaast heeft korter hakse
len een negatieve invloed op de
struktuur van het produkt.
De maisoogst is, op een enkele uit
zondering na, geheel in handen van
loonbedrijven en als gevolg van de
grote konkurrentie kan geen enkele
loonwerker het zich veroorloven
matig of slecht werk te leveren. De
stoppellengte is overal kort, zelfs Qp
de gelegerde percelen is een stoppel
achtergelaten die geen reden tot kla
gen geeft.
Afwerking
De maiskuilen kunnen op twee ma
nieren worden afgewerkt. Ten eerste
met plastik en daaroverheen een
zanddek. Dit is de meest veilige ma
zorg voor een goede afrastering
rond de kuil, zodat loslopend vee
niet op de kuil kan komen en
daardoor het plastik beschadigen.
iedere week rondom kontroleren
of de kuil niet is beschadigd door
vogels of ratten. Bij beschadiging
het plastik repareren en eventueel
op de goede manier ratten be
strijden.
na het inkuilen 4 a 5 weken
wachten met het vervoeren »van
de kuil. Als de kuil niet goed is
"uitgewerkt" is de kans op broei
groot bij te vroege opening.
per week minimaal één meter
kuil opvoeren om broei voor te
blijven.
Het spreekt voor zich dat het van
groot belang is voldoende aandacht
te besteden aan de kuil waarin ten
slotte een produkt ligt opgeslagen
dat vaak vijfduizend gulden per
hektare heeft gekost.
Vooruitlopend op de eerste uitslagen
van monstername en onderzoek, kan
tenslotte gesteld worden dat de
maisteelt in 1983 ondanks de twijfe
lachtige start redelijk tot goed is ge
weest, met uitzondering van de teelt
op de hoge zandgronden, die erg
onder de lange droge periode heeft
geleden.
L. Tholhuysen