Gideons Knots. ik wel, dat door zulk een referaat, hoe uit nemend ook, die vragen niet altijd kunnen beantwoord wordenmaar toch is het goed heldere en zuivere begrippen te hebben over de kerkelijke tucht. Goede theoretische kennis is ook en vooral hier, volstrekte behoefte. De toestanden waarin we leven vorderen nog altijd de tucht. Gelukkig zoo we eenmaal daarboven zullen zijn. Ik bedoel, zoo we eenmaal zullen leven in een staat, dat het leven die tucht niet meer noodzakelijk maakt. Dat zal een heer lijke kerkstaat zijn. Over het geheel genomen, was men het op de vergadering vrij wel met den spreker eens. Op enkele punten een weinig verschil. Laat ik in 't kort u daarop wijzen. Een der broederen oordeelde, dat de bekende plaats uit Mattheus 18 niet sloeg op de ker kelijke tucht, maar alleen bedoelde de z. g. broederlijke tucht. Die broeder, die gezondigd had, zou, ook, nadat hij der Gem. d. i. de regeerders der Gem. was aangegeven, en geen gehoor verleend had, alleen voor hemden beleedigde namelijk, een heiden en tollenaar zijn. Niet dus voor de Gem. in 't geheel genomen, maar alleen en uitsluitend voor hem. De zaak bestond namelijk en hierop grondde spreker zijn gevoelen, alleen tusschen hen beiden, en waar hij anderen had meege nomen, en het ook der Gem. had gezegd, was eenig en alleen geweest, om hem tot andere gedachten te brengen. Waar hij dit niet deed, was hij voor hem alleen en per soonlijk een heiden en tollenaar. Niet voor de Gemeente, die de zaak moest laten rusten, omdat zij haar niet kon uitmaken of beslissen. Voorts grondde spreker zijn gevoelen hierop, dat dit woordeke „u" in 't Grieksch ook in 't enkelvoud stond, zoodat de Heere Jezus alleen dien eenen broeder zou hebben bedoeld. De referent bleeft bij zijn gevoelen, dat we hier wel degelijk met de kerkelijke tucht te doen hebben. Eerst moest hij zelf gaan, dan twee of drie broeders meenemen, en als hij deze nog geen gehoor gaf, zoo de geheele Ge meente moeten optreden in de regeerders der kerk. Het was derhalve eene zaak van de Gemeente, van den Kerkeraad geworden. Deze had nu hierin te handelen. Door de hande ling des Kerkeraads zou hij hem, en in hem, geheel de Gemeente zijn als een heiden en tollenaar. Hierbij bleef deze questie zitten. De eene overtuiging stond tegenover de an dere. Ik heb Calvijn even opgeslagen bij de zen tekst. Nog al uitvoering bespreekt hij dit Woord des Heeren. Van een broederlijke tucht in bovengenoemden zin lees ik echter niets. Hij zegt o. a. wanneer zij de verma ningen, die in het verborgen tot hen gericht worden, trotsch verachten, of er een niets waardig spel mee drijven, openlijk aan de gemeente moeten overgeleverd worden." Deze laatste uitdrukking, dat zij aan de gemeente moeten overgeleverd worden, pleit dunkt me nog al voor het gevoelen van den Middel- burgschen referent. Voorts spreekt Calvijn in datzelfde verband van uitbanning" 'enz. Uit het verband van zijne redeneering is geene andere verklaring te lezen. Ook dunkt mij geeft het verband van den tekst, leest wat er volgt, grond om te verstaan, dat de tekst zijne oude officieele beteekenis kan houden. Haar dus in de zaak, die hier aan de orde was, handhaven. Eene andere vraag was deze, of de doop leden ook onder de tucht vallen, en of de tweede sleutel ook dient om uit te laten komen, wie werkelijk tot de kerk behoort. Voorts, of het met 't oog op de bekende uitspraak van Johannes „die zijne zonde belijdt en laat, zal barmhartigheid verkrijgen," wel goed is, wel kan, om dan toch zoo'n persoon nog van het avondmaal te houden. Op de doopleden, zoo was 't antwoord, kan de tucht niet toegepast worden. Wel in ver maning. De vermaning echter is slechts een middel, de tucht is afhouden van het avond maal. Wat dunkt u daarvan? Op dat laatste zult ge wel niets kunnen inbrengen. Dat de vermaning een middel is, zal ook wel waar zijn, maar ge zoudt kunnen vragen, waarvan is dat een middel. Op dit punt is niet nader ingegaan, of schoon er wel warmte voor wasten minste er werd nog goed geoordeeld, om op een volgend jaar dit punt eens wat nader in de oogen te zien, en het onderwerp, de tucht in betrekking de doopleden eens te gaan be handelen. In het Noorden van ons land is dit onderwerp nog actueeler dan hier. Hier doet men eerder de belijdenis. Of die belijdenis ook vaak tot dezelfde uit komsten leidt als in 't Noorden, zou ik niet durven verzekeren. Toch is de zaak waar en kan de tucht beter gehandhaafd. Het komt mij voor, dat in de praktijk de tucht onder de doopleden moeielijk is. Doopleden van dertig, veertig, of zestig jaar moesten er niet zijn. En toch zijn ze er bij honderden. Maar ik zou u wel eens willen vragen wat is, kerkelijk, een doop lid van dien leeftijd. Op die andere vraag werd geantwoord, dat de tweede sleutel ook 't oordeel uitspreekt over de consciëntie zoowel van de ware ge- loovigen, als van de hypocriten. Dat men iemand, ook na belijdenis van zonde, nog van het avondmaal afhield, kan alleen geschieden met 't oog op dien persoon zelf en met 't oog op de Gemeente. Nog by een ander punt wensch ik u even te bepalen. Er werd n.l. gevraagd of de le den bij of onder den eersten en tweeden trap van de censuur nog moesten beschouwd wor den als bondelingen, en dus alleen bij of door den laatsten trap bondelingen af werden. Of dus de eerste en tweede trap alleen ethisch was, en het juridische alleen bij den derden trap op den voorgrond trad. In verband hiermede werden vragen gedaan naar de beteekenis van het woord juridisch, en, of menschen, eenmaal afgesneden van de Gemeente, niet meer tot 't verbond der ge nade behooren. De redeneering van den geachten referent was als volgt. Bij de vermaning werd al dadelijk in twijfel getrokken, of wat zachter uitgedrukt, kwam de gedachte in de ziel op, of bedoelde persoon wel een geloovige zou zijn. Die twijfel vermeerderde bij den tweeden trap, en werd eindelijk eene gerijpte overtui ging. Yoor zichzelven moest hij dus wel denken, zoo iemand is, als hij sterft, verloren. Verder kon men niet gaan. Konden we alles zien, dan zagen we ook het hart. Hierop werd geantwoord dat is de questie niet. Bedoeld was alleen, of iemand, die onder den lsten trap staande nog wel, en onder de 2den of Bden niet meer zou zijn een bondeling. Dat hij dan niet meer onder het verbond der genade kon behooren. Moest vrager zelf een antwoord geven, hij zou zeggen, hij be hoort nog wel tot het verbond der genade, maar is afgesneden van de geïnstitueerde kerk. Maar zoo wierd weer gevraagdvan waar dan. dat hij zijn recht verliest om voor zijn zaad het teeken des verbonds te begeeren. Gy gevoelt, men was het niet eens op dit punt. Had men nog een weinig door gere deneerd, men was zeker tot overeenstemming gekomen. De tijd echter was verstreken. Een belangrijk onderwep over de ineensmel ting der kerken was nog te wachten. Ook ik zal dan nu dezen eindigen. Het hoofdza kelijke heb ik u geschreven. Met de bede dat de Heere onze personen en onze gemeenten beware bij den vrede en bij de liefde, en dat Zijn Geest rijkelijk in en onder ons moge openbaar worden. tt. EERDMANS. Onder het opschrift „Zendings-feesten" schrijft de Boodschapper Het is nu 26 jaren geleden dat het eerste Zendings-feest werd gehouden te Middachten. Wat is er in dien betrekkelijk korten tijd al niet veranderd. Predikanten, en woordvoer ders die toen te zamen optraden, van elkan der verwijderdmenschen, die broederlijk en stichtelijk naar Middachten optrokken, thans door breede kloven van elkander gescheiden. Ook velen zijn sinds opgeroepen Heldring, van Lummel, Cohen Stuart, Brummelkamp, van Rhynen van de nog levenden, die aan de eerste zendingsfeesten deel namen, 't zij als sprekers of als hoorders, hebben niet wei nigen met die j aarlijksche samenkomsten in de rijke natuur gebroken. Welk een verschil die feesten in haar eerste opkomst vergeleken met nu, toen ge reformeerden als Brummelkamp, Kuyper en zoo velen meer de scharen wisten te boeien. Thans zijn de gereformeerde woordvoerders op die feesten eenlingen. Dit bleek weder verleden week op Mid dachten, waar van de oude garde slechts verschenen waren de grijze Buytendijk en de heer Breyer van Arnhem. De opkomst was veel minder dan vroeger. Dit is niet te verwonderen. Voor 20 jaren trokken gerefor meerden en Lutherschen, orthodoxen, her vormden en evangelischen gezamenlijk op thans ziet men er haast geen gereformeerden meer. Een verslaggever van het verleden week op Middachten gehouden zendingsfeest merkt nog opMen aanschouwt op het Christelijk Nationaal Zendingsfeest niet meer die ver scheidenheid in kleeding, welke er vroeger het schilderachtige van verhoogde. Ik zag slechts zeer enkele Hollandsche „kappen" met „krullen", en Friezinnen in nationaal kostuum zag ik geheellijk niet. Weinige Veluwsche boerinnetjes vertoonden zich met haar strakke, hagelwitte mutsjes, maar de Markers waren er, als altijd aan het feest getrouw. Ook dit zal wel in verband staan met het ontbreken van belangstelling bij de Gerefor meerden, in wier plaats thans de Heilsoldaten waren opgekomen. In onze oogen geen voor uitgang. Wij lazen dezer dagen in Gideon een gesprek tuschen twee Heeren met de geheimzinnige namen, Wig en Tordie aan aloude party schappen uit het Engelsch parlement herin neren, doch hiermede niets hebben te maken. De Heeren zijn gewone Nederlanders dezer eeuw en bepraten de gebeurtenissen van den dag- Wig doet zijn naam niet veel eer aan. In plaats van de wigge er in te zetten, lijmt hij liever zelfs wat niet bijeen hoort, saam, maar Tor is soms een gereformeerde Thor, die den bliksemenden hamer slingert. Een proeve geeft het volgende praatjedat wij, helaas, zonder het plaatje, overnemen Wig. Je hoort tegenwoordig niet veel meer van zendingsfeesten, TorDie lijken tamelijk uit/de mode te wezen. Tor. Ja wel, Wig Er worden immers nog elk jaar van die feesten gehouden. Zelfs las ik nog tot mijn ergernis, dat er door Gere formeerde predikanten aan wordt medegedaan. Wig. Wat dan, Tor Mag dat niet lor. Mogen, mogen, WigMaar in de eerste plaats zou ik er hartelijk voor bedanken om slippedrager der Synodalen te wezen. Onze broeders B. bedanken daar dan trouwens ook voor. Maar onder de broeders A zijn er nog altijd, die ij del genoeg zijn om zich daartoe te laten vinden. Wig. Ge gaat weer te ver Tor Het is niet ij del op een zendingsfeest te spreken. Tor. Ja, Ja, TorWant anders zou im mers iemand van gereformeerden huize niet kunnen meedoen met ethische heeren, die in den grond niet anders zijn dan de oude Re monstranten. Ik weet niet, hoe 't mogelijk is, maar 't geschiedt. En nu heb ik altijd maar de gedachte bij mij, dat de gerefor meerden om geen andere reden worden ge vraagd dan om het gereformeerde volk ook nog wat te lokken. En daarom vind ik het laf en ijdel er aan mee te doen. Wig. Van dien kant bekeken hebt gy wel gelijk. Er moest meer pit in de gerefor meerden zitten, dat beken ik ook. We zijn van de synodalen uitgegaan om den zuurdee-

Krantenbank Zeeland

Zuider Kerkbode, Weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. | 1894 | | pagina 3